5 Installatie
5
Installatie
5.1
Opstelling en bevestiging
5.2
Gasaansluiting
5.3
Wateraansluiting
5.4
Aansluitingen van de luchttoevoer/rookgasafvoer
22
Aan de hand van het benodigde op te stellen vermogen, kiest u de
gewenste combinatie van ketels. De ketels kunnen naast elkaar of
ruggelings worden geplaatst. De ketels zijn voorzien van wielen waardoor
u ze relatief eenvoudig bij de verzamelleiding plaatst. Met behulp van de
montagemal schuift u de ketel op zijn juiste plaats t.o.v. de
verzamelleidingen. Wij adviseren aan de voorzijde van de toestellen een
vrije ruimte van 1 m. Boven de toestellen adviseren wij een vrije ruimte
van minimaal 50 cm.
Bij de ketels zitten de gasaansluitingen aan de bovenkant en zijn 1"
buitendraad voor de Gas 220 Ace 160. Bij de Gas 220 Ace 200 – 250 –
300 is de gasleiding 1½ inch buitendraad. Vlak bij de ketels dient een
gashoofdkraan te worden opgenomen.
Belangrijk
Voor de juiste gascategorie raadpleeg de bij de ketel
meegeleverde documentatie.
Bij toepassing van de cascadesystemen, worden handafsluiters voor de
gasleidingen voor elke ketel meegeleverd. Een gasfilter voor de
gastoevoerleiding is als accessoire leverbaar.
Belangrijk
Wij raden aan een gasfilter te installeren om vervuiling van de
gasblokken te voorkomen.
Ook de waterzijdige aansluitingen zitten aan de bovenzijde en zijn 1¼ inch
buitendraad voor de Gas 220 Ace 160. Bij de Gas 220 Ace 200 – 250 –
300 is de aansluiting 2 inch buitendraad. In de ketelaansluitingen van de
Gas 220 Ace zijn de benodigde afsluiters en circulatiepomp opgenomen.
De ketels kunnen in open of gesloten uitvoering toegepast worden. Open
toestellen betrekken de benodigde verbrandingslucht uit hun omgeving. In
dit geval via een luchttoevoeropening aan de bovenzijde van de ketels.
Belangrijk
De Gas 220 Ace is voorzien van een kunststof condens
opvangbak. Hierdoor is het niet noodzakelijk om een
condensafvang in de rookgasafvoer aan te brengen. Ook zijn de
ketels standaard voorzien van een terugslagklep in de
luchttoevoer. Hiermee wordt voorkomen dat de afvoer van de in
werking zijnde ketels terecht komt in een ketel die niet in werking
is.
5.4.1
Uitmondingen
Bij een rookgaszijdige koppeling moet de uitmonding bovendaks plaats
vinden. Voor de open uitvoering moet de uitmonding in uitmondingsgebied
I of II liggen. Voor de gesloten uitvoering zijn ook andere
uitmondingsgebieden mogelijk. De uitmonding van de rookgasafvoer en
de luchttoevoer moeten in hetzelfde drukgebied zitten. Pas voor de
maatvoering van de luchttoevoerkanalen dezelfde diameters toe als voor
de rookgasafvoerkanalen.
7676936 - v.01 - 10092018