Als
u
BUN intikt
en op
E
drukt,
kriigt
u
het
volgende
resultaat:
De regels
10
tol
en met 60 leiden elk
naar
de
subroutine
die op regei 1000
begint. Vo6r elk DATA-statement
dat
zorgt
voor
de
volgende
regel van de
tekening,
moet de
Z-variabele opnieuw worden ingesteld.
Begel
99
voorkomt
dat de
subroutine opnieuw
wordt
doorlopen
na
uitvoering
van
regel60.
Begel
1000
opent
een
IOCB
naar
de
printer.
De
regels
1010
tot en met 1030
houden
de
telling
bii van het
aantal
getallen binnen
elk van
de
DATA-state-
ments.
Regel 1040 houdt bij welke waarde MSB en LSB
hebben.
Regel
1050
stelt de
printer
in
op
I
LPl,
schakelt
hem over op de
grafische
mode, en
haalt
de in regel
1040
gevonden
MSB
en
LSB op. De
CHR$(nn)-
functie wordt gebruikt
om
de printer
in
de
grafische
modete
brengen,
maardit
had
evengoed
een
escape-code tussen aanhalingstekens kunnen
ziin.
De
regels
1060t/m 1100lezende DATAenvertellen
de
printer
dal
hijdie moet
aldrukken.
Regel
1110
is
een extra PRINT-commando die aangeeft
dat
de printer een
wagenterugloop
moet
geven.
Regel
1120
sluit kanaal
#
1.
Door regel
1
130
keert de
computer
terug van de
subroutine
naar
de regel met de
volgende
GOSUB
(ga naar
de
subroutine).
De
regels
IOOOOt/m
1O51Oziin
DATA-statements.
U
zietdataan heteinde
van
de DATA-statements
10010, 10110, 10210, 10310,
10410
en
10510
een
-1
is
toeoevoeod. Deze
-
1
wordt
door
reoel
1020
oebruikt
bii het tellen van
het
aanial
oetlllen
in
elk
der DATA-state6ents.
Al5
de
compirter een
-
1
leest,
weet
hijdat
hiihettellen moetbe6indigen
en
MSBen
LSBvoordie regelmoet
vaststellen.
Vandaar dat
deze
-1
in
de
overige regels
met DATA-statements
ontbreekt.
ln
dit programma telt de
computer
de dala voor een
al
te
drukken
regel
tot
hij
een
-
1
tegenkomt.
Als
u
deze
subroutine
in
uw
eigen
programma's
gaal
gebruiken, vergeet
dan niet
aan
het
einde
van elk DATA-statement
dat
een af
te
drukken
regel
beeindigt, een
-
1
op
te
nemen.