8 Maak de kaartbevestigingsbeugel vast door de schroef terug te plaatsen
en vast te draaien.
KENNISGEVING:
aan op het netwerkapparaat en sluit u de kabel vervolgens aan op de computer.
9 Plaats de computerkap terug, sluit de stekkers van de computer
en apparaten opnieuw op het stopcontact aan en zet de computer
en apparaten vervolgens aan.
10 Verwijder het stuurprogramma van de kaart uit het besturingssysteem.
11 Ga als volgt te werk als u een geluidskaart hebt verwijderd:
Start het System Setup-programma (zie "System Setup"
a
op pagina 215), ga naar Onboard Devices (Apparaten op moederbord)
en selecteer Integrated Audio (Geïntegreerde audio). Wijzig de
instelling in On (Aan).
Sluit externe audioapparaten aan op de audioconnectoren op het
b
achterpaneel van de computer. Zie het gedeelte "Achteraanzicht
van de computer" op pagina 24.
12 Ga als volgt te werk als u een extra netwerkconnector hebt verwijderd:
Start het System Setup-programma (zie "System Setup"
a
op pagina 215), ga naar Onboard Devices (Apparaten op moederbord)
en selecteer Integrated NIC (Geïntegreerde netwerkadapter).
Wijzig de instelling in On (Aan).
Sluit de netwerkkabel aan op de ingebouwde connector op het
b
achterpaneel van de computer. Zie het gedeelte "Achteraanzicht
van de computer" op pagina 24 en "Connectoren op het
achterpaneel" op pagina 27.
Als u een netwerkkabel wilt aansluiten, sluit u de kabel eerst
Onderdelen verwijderen en installeren
155