Condensorreferentiedruk
Vlottende condensordruk
Instelling van referentie voor warmteterugwinning
Veiligheidsfuncties
Minimale zuigdruk
Maximale zuigdruk
Maximale condensordruk
Maximale persgastemperatuur
Minimale/maximale oververhitting
Beveiligingscircuit compressoren
Gezamenlijke hoge druk bewaking van compressoren
Meer over de diverse functies
Compressor
Regeling van maximaal 10 compressoren en met een maximum
van 3 capaciteitskleppen per compressor.
Compressor 1 en 2 kunnen frequentie geregeld worden.
De volgende signalen kunnen als regelsensor worden gebruikt:
1) Po – zuigdruk
2) S4 – koude brine temperatuur
3) Pctrl – Condensatiedruk in het lage druk circuit regelt het hoge
druk circuit bij een cascaderegeling.
(Po wordt ook bij punten 2 en 3 gebruikt als lage druk beveiliging)
Condensor
Regeling van maximaal 8 stappen.
Ventilator kan frequentie geregeld worden. Of allemaal op één
signaal of alleen de eerste ventilator van meerdere. Er kan een
EC-motor worden gebruikt. Indien nodig kunnen zowel relais- en
triacuitgangen gebruikt worden.
De volgende signalen kunnen als regelsensor worden gebruikt:
1) Pc – Condensatiedruk
2) S7 – Warme brine temperatuur (Pc wordt nu gebruikt als hoge
druk beveiliging).
3) Sgc -Temperatuur bej de gaskoeler uitgang.
Connectie tussen hoge druk en lage druk circuits
circuits)
De capaciteitsregeling van het hoge druk circuit kan worden aan-
gepast door de condensatiedruk van het lage druk circuit.
De 'hoge druk regelaar' kan een signaal geven door middel van
een relaisuitgang, zodat de 'lage druk regelaar' alleen mag starten
als tenminste 1 van de 'hoge druk compressoren' draait.
De 'hoge druk regelaar' kan ook eerst een signaal ontvangen van
de 'lage druk regelaar' dat er behoefte is aan koelvraag.
Coördinatie is ook vereist voor parallelle compressie.
Frequentieregeling van condensorventilatoren
Deze functie heeft een analoge uitgang nodig.
Voor het starten en stoppen van de frequentieregeling kan een
relaisuitgang gebruikt worden.
De ventilatoren kunnen ook door relaisuitgangen geschakeld
worden.
3
Aansluitingen
Hieronder volgt een overzicht van mogelijke aansluitingen. De
tekst komt overeen met de tabel op de volgende pagina.
Analoge ingangen
Temperatuursensors
• S4 (koude brine temperatuur)
Moet worden gebruikt wanneer de regelsensor voor de compressorrege-
ling als S4 is geselecteerd.
• Ss (zuiggastemperatuur)
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling
• Sd (persgastemperatuur)
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling
• Sc3 (buitentemperatuur)
AK-PC 781A
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(MT en LT
Capaciteitsregeling
RS8HE210 © Danfoss 2017-07
Beveiligingscircuit condensorventilatoren
Algemene alarmfuncties met tijdsvertraging
Overig
Extra sensors
Inject ON functie
Optie voor aansluiting van externe display
Algemene thermostaatfuncties
Algemene pressostaatfuncties
Algemene spanningsmetingen
PI regeling
Max. in- en uitgangen
Pulse brede modulerende ontladen
Bij gebruikmaking van een compressor met PWM-ontladen, moet
het ontladen worden aangesloten op een van de vier solid-state-
uitgangen in de regelaar.
Warmteterugwinning
Er zijn instellingsopties voor warm water en warmtevaten voor
verwarming.
De regelaar bestuurt, in de volgende volgorde van prioriteit:
1 - kraanwater 2 - verwarming 3 - gaskoeler, die de resterende
overtollige warmte verwijdert.
Beveiligingscircuit
Als er signalen moeten worden ontvangen van verschillende
onderdelen van het beveiligingscircuit, moet ieder signaal apart
op een AAN / UIT ingang worden aangesloten.
Dag / nacht signaal voor verhogen zuigdruk
Voor deze functie kan de klokfunctie worden gebruikt, maar ook
een extern AAN / UIT signaal.
Als er zuigdrukoptimalisatie wordt gebruikt, hoeft er geen signaal
gegeven te worden, dit gaat automatisch.
'Inject ON' functie
Deze functie sluit alle AKV kleppen wanneer alle compressoren
worden verhinderd te beginnen. Dit kan worden geregeld via de
datacommunicatie of uitbedraad worden via een relaisuitgang.
Algemene thermostaat en pressostaat functies
Een aantal thermostaten kan naar wens worden gebruikt. De
thermostaat heeft een sensorsignaal en een uitgang nodig. In de
regelaar kunnen in- en uitschakelwaarden en eventuele alarm-
functies worden ingegeven.
Algemene spanningsmetingen
Een aantal spanningsmetingen kunnen naar wens worden ge-
bruikt. Het signaal kan bijvoorbeeld 0-10 V zijn. De functie vereist
een spanningssignaal en een relaisuitgang. In de regelaar kunnen
in- en uitschakelwaarden en alarmen worden ingesteld.
Ga naar hoofdstuk 5 voor meer informatie over bo-
venstaande functies.
Wordt gebruikt als de FDD functie wordt toegepast.
Wordt gebruikt bij condensorregeling met vlottende condensordruk.
• S7 (warme brine temperatuur)
Moet worden gebruikt wanneer de regelsensor voor de condensor is
geselecteerd als S7.
• Saux (1-4), eventueel extra temperatuursensoren
Maximaal 4 extra sensors voor het verzamelen van gegevens kunnen wor-
den aangesloten. Deze sensoren kunnen gebruikt worden voor algemene
thermostaatfuncties.
• Stw2, 3, 4 en 8 (temperatuursensors voor warmteterugwinning)
Moeten worden gebruikt bij het afstellen van warm kraanwater.
• Shr2, 3, 4 en 8 (temperatuursensors voor warmteterugwinning)
Moeten worden gebruikt bij het afstellen van het warmtevloeistofvat
voor verwarming.
x
10
7
x
4 + 1
5
5
5
3
120
33