Opties:
Met de parameter wordt een waarde vastgelegd voor de laagste buitentemperatuurwaarde, tot
welke temperatuurwaarde de instelwaardecorrectie (zomercompensatie) op grond van een te
hoge buitentemperatuur wordt uitgevoerd.
Opmerking
Deze parameter is alleen beschikbaar, als de parameter "Zomercompensatie"
op "Ja" staat.
8.6.12.158
Zomercompensatie – Offset ingestelde temperatuur bij begin zomercompensatie (x
0,1°C)
Opties:
Met de parameter wordt vastgelegd met hoeveel Kelvin de ingestelde waarden tijdens de
zomercompensatie verhoogd moet worden als de laagste buitentemperatuurwaarde is bereikt.
Typische waarden voor de zomercompensatie zijn:
20 °C: laagste buitentemperatuurwaarde
■
32 °C: hoogste buitentemperatuurwaarde
■
0 K: laagste offset ingestelde waarde
■
4 K: hoogste offset ingestelde waarde
■
Dat betekent dat er een vloeiende verhoging van de gewenste waarde van 0 ... 4 K plaatsvindt
als de buitentemperatuur van 20°... 32 °C stijgt.
Opmerking
Deze parameter is alleen beschikbaar, als de parameter "Zomercompensatie"
op "Ja" staat.
8.6.12.159
Zomercompensatie – (hoogste) eindtemperatuur voor zomercompensatie (x 0,1 °C)
Opties:
Met de parameter wordt een waarde vastgelegd voor de hoogste buitentemperatuurwaarde,
vanaf welke de instelwaardecorrectie (zomercompensatie) op grond van een te hoge
buitentemperatuur wordt uitgevoerd.
Opmerking
Deze parameter is alleen beschikbaar, als de parameter "Zomercompensatie"
op "Ja" staat.
8.6.12.160
Zomercompensatie – Offset ingestelde temperatuur bij einde zomercompensatie (x
0,1°C)
Opties:
Met de parameter wordt vastgelegd met hoeveel Kelvin de ingestelde waarden tijdens de
zomercompensatie verhoogd moet worden als de hoogste buitentemperatuurwaarde is bereikt.
Typische waarden voor de zomercompensatie zijn:
Producthandboek 2CKA002273B5273
Instelmogelijkheid tussen -127 – 127
Instelmogelijkheid tussen -127 – 127
Instelmogelijkheid tussen -127 – 127
Instelmogelijkheid tussen -127 – 127
Inbedrijfname
│160