insTAllATie
Ingebruikname
f Plak het bijgeleverde typeplaatje goed zichtbaar vooraan en
f
boven op de rechter- of linkerzijwand van het toestel.
13. Ingebruikname
Om het toestel te kunnen gebruiken, is de warmtepompmanager
WPM vereist. Hiermee worden alle vereiste instellingen voor en
tijdens de werking uitgevoerd.
Alle instellingen in de ingebruiknamelijst van de warmtepomp-
manager, de ingebruikname van het toestel en de opleiding van
de exploitant moeten worden uitgevoerd door een installateur.
De ingebruikname moet overeenkomstig deze installatiehandlei-
ding en de bedienings- en installatiehandleiding van de warm-
tepompmanager gebeuren. Voor de ingebruikname kunt u een
beroep doen op onze klantenservice (tegen betaling).
Als u dit toestel commercieel gebruikt, dient u voor de ingebruik-
name eventueel rekening te houden met de voorschriften van de
bedrijfsveiligheidsverordening. Meer informatie hieromtrent vindt
u bij de bevoegde bewakingsinstantie (bijv. TÜV).
14
| WPL 34 | WPL 47 | WPL 57
13.1 Controle voor de ingebruikname
f Controleer de hierna vermelde punten voor de
f
ingebruikname.
13.1.1 Verwarmingsinstallatie
- Heeft u de verwarmingsinstallatie met de juist druk gevuld
en de snelontluchter geopend?
13.1.2 Temperatuursensor
- Hebt u de buitensensor en de retoursensor op de juiste wijze
aangesloten en geplaatst?
13.1.3 netaansluiting
- Heeft u de netaansluiting vakkundig uitgevoerd?
13.2 Eerste ingebruikname
13.2.1 De stooklijn instellen
Het rendement van een warmtepomp neemt af naarmate de aan-
voertemperatuur stijgt. Daarom dient u de stooklijn nauwkeurig
in te stellen. Als de stooklijn te hoog wordt ingesteld, sluiten de
zone- of thermostatische kranen, zodat het vereiste minimale de-
biet in het verwarmingscircuit eventueel niet kan worden gehaald.
f Houd rekening met de bedienings- en installatiehandleiding
f
van de WPM.
Aan de hand van de volgende procedure kunt u de stooklijn correct
instellen:
- Thermostatische kraan/kranen of zonekraan/-kranen in een
referentieruimte (bijv. de woonkamer of de badkamer) volle-
dig openen.
Het is aan te bevelen geen thermostatische kranen of
zonekranen te monteren in de referentieruimte. Regel
voor deze ruimtes de temperatuur met behulp van een
afstandsbediening.
- Pas bij verschillende buitentemperaturen (bv. –10 °C en
+10 °C) de stooklijn zo aan dat de gewenste temperatuur in
de referentieruimte wordt behaald.
Richtwaarden voor het begin:
Parameter
Vloerverwarming
Verwarmingscurve
0,4
Regeldynamiek
5
Komfort Temperatur
20 °C
Als de kamertemperatuur in het overgangsseizoen (ca. 10 °C bui-
tentemperatuur) te laag is, moet u in het menu van de warmte-
pompmanager bij INSTELLINGEN/VERWARMEN/VERWARMINGS-
CIRCUIT de parameter "COMFORT TEMPERATUUR" verhogen.
Info
Als er geen afstandsbediening geïnstalleerd is, leidt een
verhoging van de parameter "COMFORT TEMPERATUUR"
tot een parallelle verschuiving van de stooklijn.
Als de kamertemperatuur bij lage buitentemperaturen te laag is,
moet de parameter "STOOKLIJN" worden verhoogd.
Als de parameter "STOOKLIJN" is verhoogd, dient u bij hogere
buitentemperaturen de zonekraan of de thermostatische kraan
in de referentieruimte in te stellen op de gewenste temperatuur.
radiatorverwarming
0,8
15
20 °C
www.stiebel-eltron.com