7.2.2 Vloeistof
7.2.3 Bedrijfssituatie van de pomp
Extra inbouw- en bedieningsvoorschriften ATEX Wilo-Crono... IL/DL/BL, Wilo-Vero... IPL-N/DPL-N
Bij het bedrijf van de pomp wordt er van uitgegaan dat het systeem
van de zuig- en persleiding en daardoor ook de binnenruimte van
de pomp die contact maakt met de vloeistof, inclusief afdichtings-
ruimte, continu gevuld is met vloeistof, zodat daar geen explosieve
atmosfeer aanwezig kan zijn.
Als de gebruiker dit niet kan garanderen, moeten er dienovereen-
komstige maatregelen voor de bewaking worden aangebracht.
Als de opstelling niet correct is uitgevoerd, kan de zelfontluchting
van de afdichtingsruimte belemmerd zijn, wat gasbellen in de pomp
en droogloop bij de mechanische afdichting kan veroorzaken.
De installatie dient zo te functioneren dat aan de zuigzijde geen
onderdruk kan optreden. Daarom dient u vooral op de juiste dimensi-
onering en het onderhoud van filters en membraanvaten alsook op de
naleving en bewaking van de systeemdruk te letten.
Als aan de zuigzijde onderdruk optreedt, betreft het een ongeoor-
loofde gebruikswijze, die gepaard kan gaan met het aanzuigen van
lucht via de asafdichting en dus ook met gasbellen in de pomp. Dit
kan tot droogloop van de mechanische afdichting leiden.
Indien nodig, moeten de juiste maatregelen ter bewaking worden
getroffen.
Vanwege de constructie kan echter niet altijd worden voorkomen dat
er na het vullen voor de eerste inbedrijfname een zeker restvolume
overblijft dat niet met vloeistof is gevuld. Dit volume wordt echter na
inschakeling van de motor onmiddellijk met vloeistof gevuld, doordat
de pomp begint te werken.
Er dient op gelet te worden dat de afdichtingsruimten en hulpsy-
stemen van de mechanische afdichting goed worden gevuld.
De hoofdstukken van de inbouw- en bedieningsvoorschriften van
de pompserie voor de inbedrijfname dienen in acht te worden
genomen.
Alleen de in hoofdstuk 5.2 "Toegestane bedrijfsomstandigheden" op
pagina 51 vermelde vloeistoffen mogen worden getransporteerd.
Er mogen geen abrasieve bestanddelen in de vloeistof zitten. Als
dergelijke bestanddelen in de pomp terechtkomen, kan dat tot een
blokkering van de pomp leiden. Daarom moet er een filter in de
inlaat van de pomp worden aangebracht als het gevaar bestaat dat
er vaste deeltjes in de pomp komen.
Bij het starten van de pomp dient altijd gegarandeerd te zijn dat de
afsluitarmatuur aan de zuigzijde volledig en aan de perszijde een
beetje is geopend. De pomp kan echter tegen een aan de perszijde
gemonteerde, gesloten terugslagklep worden bewogen.
Pas als het volledige toerental is bereikt, dient de afsluitarmatuur aan
de perszijde tot op het werkpunt te worden geregeld.
De pomp mag niet tegen gesloten ventielen, schuifafsluiters, klep-
pen of andere afsluitarmaturen draaien. Als deze mogelijkheid niet
kan worden uitgesloten, moet met een bewakingsapparaat voor de
volumestroom worden gegarandeerd dat de vereiste minimale
hoeveelheid Q
=0,1x Q
min
max
van het betreffende pomptype wordt getransporteerd. Bij een
lagere hoeveelheid moet de pomp uitschakelen. De besturing van
de bewaking moet ten minste aan de vereisten van de EN 13463-6
voor een minimaal functioneel uitvalpercentage FFR 1 voldoen.
In de persleiding moet een inrichting voor drukvermindering wor-
den aangebracht.
Nederlands
(afhankelijk van de karakteristiek)
55