INSTELLEN FREQUENTIE en OPNIEUW UITBALANCEREN
De werkingsfrequentie van ieder kanaal van de detector
kan worden ingesteld op twee niveaus met behulp van de
dip-schakelaar DS1 (zie fig. 1).
DIP 1
ON = Frequentie loop 1 LAAG
OFF= Frequentie loop 1 HOOG
DIP 2
ON = Frequentie loop 2 LAAG
OFF= Frequentie loop 2 HOOG
Als een van deze dipschakelaars wordt gewijzigd, wordt
aangeraden een nieuwe ijking uit te voeren. Als er twee
lussen zijn geïnstalleerd, kies dan verschillende frequenties
voor iedere lus.
OPMERKINGEN VOOR HET AANLEGGEN VAN DE LUSSEN
De lus moet worden aangelegd op minstens 15 cm van vaste
metalen voorwerpen, en minstens 50 cm van bewegende
metalen onderdelen, en op niet meer dan 5 cm van het
definitieve wegdek.
Gebruik een normale eenpolige kabel met een doorsnede
van 1,5mm² (als de kabel rechtstreeks wordt ingegraven,
moet hij dubbel geïsoleerd zijn). Maak bij voorkeur een
vierkante of rechthoekige lus, door een kabelbuis van pvc
aan te leggen of door een sleuf in de vloer te maken,
zoals aangegeven in figuur 16 (de hoeken moeten worden
afgerond met 45° om te voorkomen dat de kabel breekt) Leg
de kabel aan met het aantal wikkelingen dat in de tabel is
aangegeven. De twee uiteinden van de kabel moeten met
elkaar verweven zijn (minstens 20 keer per meter) van de lus
tot aan de detector. Vermijd verbindingen in de kabel (als dat
noodzakelijk mocht zijn, las dan de draden en verzegel de
verbinding met een krimphoes), en houd hem gescheiden
mm
Omtrek
N°
Lus
Wikkelingen
minder dan 3 m
6
van 3 tot 4 m
5
van 4 tot 6 m
4
van 6 tot 12 m
3
meer dan 12 m
2
Fig. 16
6. INBEDRIJFSTELLING
6.1. CONTROLE VAN DE LEDS OP DE KAART
van de elektriciteitsleidingen.
Controleer, alvorens de elektronische apparatuur 624 BLD
definitief in werking te stellen, de activeringsstatus van de leds
op de apparatuur.
Deze leds geven de staat van de ingangen van de kaart
weer, en zijn van groot belang voor de beweging van het
automatisch systeem:
LED BRANDT
: contact GESLOTEN
LED GEDOOFD
: contact OPEN
In Figuur 16 is de configuratie van de
standaard-leds weergegeven met het
automatisch systeem GESLOTEN, klaar
om te worden geopend.
D e i n g a n g e n E m e r g e n c y ( D L 5 ) ,
STOP (DL4), Fotocellen (DL3) en Pivot
(DL8) zijn beveiligingsingangen met
N.C.-contacten (normaal gesloten), de
bijbehorende leds BRANDEN dus
De leds FCA en FCC vertegenwoordigen de N.C.-contacten
van de eindschakelaars die, als ze worden bezet, open gaan,
en daarmee de bijbehorende led doven:
Met het automatisch
systeem GESLOTEN
Met het automatisch
systeem GEOPEND
6.2. CONTROLE STATUS VAN DE BUS
Raadpleeg deze paragraaf als er BUS-fotocellen zijn
geïnstalleerd, zoals aangegeven in paragraaf 4.3 op
pagina 5.
Ga naar het 1e programmeerniveau en geef de
bu
programmeerstap
Deze stap moet drie horizontale lijnen weergeven,
ter bevestiging dat alle paren BUS-fotocellen
onbezet zijn.
Zie paragraaf 5.3 op pagina 8 voor nadere details
over de weergave van deze inrichtingen.
7. TEST VAN HET AUTOMATISCHE SYSTEEM
Controleer na het programmeren of de installatie goed
werkt.
Controleer vooral of de kracht van het automatisch
systeem goed is ingesteld, en of de daarop aangesloten
beveiligingsvoorzieningen op correcte wijze ingrijpen.
11
Fig. 16
FCC BEZET
FCA BEZET
op het display weer.