3 Montage
3.1 Opstellingsplaats van de gasvloerketel
3.1.1 Voorschriften voor de opstellingsplaats
Voor de keuze van de opstellingsplaats en voor de
maatregelen van de be- en ontluchtingsinrichtingen van
de opstellingsplaats moet de toestemming van het
bevoegde bouw- en woningtoezicht verkregen worden. De
verbrandingslucht die naar het apparaat wordt geleid
moet technisch vrij zijn van chemische stoffen, die b.v.
fluor, chloor of zwavel bevatten. Sprays, verf, oplos- en
reinigingsmiddelen, en lijm bevatten zulke substanties die
bij gebruik van het apparaat in het ongunstigste geval tot
corrosie, ook in de gasafvoerinstallatie, kunnen leiden.
Een afstand van het apparaat tot constructiedelen uit
brandbaar materiaal resp. met brandbare bestanddelen is
niet vereist (minimum afstand tot de wand 5 mm),
aangezien bij het nominale verwarmingsvermogen van
het apparaat hier een lagere temperatuur optreedt dan de
toegelaten temperatuur van 85 °C (houd echter rekening
met de aanbevolen minimum afstanden in hoofdstuk 3.3).
Bij de opstelling van de ketel op een brandbare vloer (b.v.
hout, PVC e.d.) moet de ketel; op een ondergrond uit niet-
brandbaar materiaal worden gezet.
Installatie- en onderhoudshandleiding atmoVIT
3.1.2 Aanwijzingen bij de verwarmingsinstallatie
en bij de opstellingsplaats
– Van de afblaasleiding van de veiligheidsklep moet op de
plaats van installatie en afvoerbuis met inlooptrechter
en sifon naar een geschikte afvoer (aansluiting aan het
waterafvoersysteem) in de opstellingsruimte geleid
worden. De afvoer moet van boven zichtbaar zijn!
– De in de ketel ingebouwde veiligheidstemperatuur-
begrenzer dient tegelijkertijd als watergebrekbeveiliging.
– De van storingen afhankelijke uitschakeltemperatuur
van de ketel ligt bij ca. 110 °C. Als er in de verwarmings-
installatie kunststof buizen worden gebruikt, dan moet
op de plaats van installatie een geschikte thermostaat
aan de verwarmingstoevoer gemonteerd worden. Dit is
vereist om de verwarmingsinstallatie te beschermen
tegen schade door te hoge temperaturen. De ther-
mostaat kan aan de steekplaats voor de aanlegther-
mostaat van het systeem Pro E elektrisch bedraad
worden.
– Bij gebruik van niet-diffusiedichte kunststof buizen in
de verwarmingsinstallatie moet een secundaire
warmtewisselaar geïnstalleerd worden (systeemschei-
ding) om corrosie in de verwarmingsketel te vermijden.
– Bij installatievolumes van meer dan 20 l per kW
verwarmingsvermogen moeten geschikte hydraulische
veiligheidsschakelingen geïnstalleerd worden.
– Stel de ketel op in een vorstvrije ruimte in de buurt
van de gasafvoerschoorsteen. De toegelaten
omgevingstemperatuur voor het bedrijf van de ketel
ligt tussen + 3 °C en + 45 °C.
– Bij de keuze van de opstellingsplaats moet rekening
worden gehouden met het gewicht van de ketel inclusief
de waterinhoud volgens de tabel "Technische gegevens".
Montage 3
BE
7
FL