RANSOMES HIGHWAY 2130
6
BEDIENINGEN
VEILIGHEIDS-, BEDIENINGS-
EN ONDERHOUDSINSTRUCTIES
6.10 MAAIEENHEIDSCHAKELAARS
Om met maaien te kunnen beginnen moet worden
gezorgd dat de snelheidsbegrenzer in de maaistand
staat en de cilinders omlaag zijn gebracht. Druk op
de onderkant van de wipschakelaar (A) en druk de
voetschakelaar (B) in. Door op de bovenkant van de
wipschakelaar te drukken, wordt de draaibeweging
van de maaieenheid gestopt. (Bij heffing stoppen de
maaieenheden automatisch met draaien).
N.B. De achteruitdraaihendel moet in de
aandrijfstand staan voordat de cilinders gaan
draaien.
6.11 VARIABELE CILINDERSNELHEID
De draaisnelheid van de maaicilinders wordt bijgesteld
met behulp van het handwiel (A) links van de
bestuurder. De cilindersnelheid dient in normale
maaiomstandigheden op maximum te worden
ingesteld. Ingeval van zeer lang gras moet de
cilindersnelheid worden verminderd om de beste
afwerking te bereiken en de snelheid dient eveneens te
worden verminderd bij het maaien van zeer kort, droog
gras om overmatige slijtage van de cilnder en het
ondermes te voorkomen. Draai het handwiel rechtsom
voor hogere cilindersnelheid en linksom voor lagere.
6.12 ACHTERUITDRAAIHENDEL
De hendel (B) stelt de rotatierichting van de cilinder in,
waarbij drie standen mogelijk zijn:
(a) volledig naar de zitting toe voor maaien; (b) volledig
van de zitting weg voor achteruitdraaien; en (c) in de
middelste ofwel neutraalstand. Raadpleeg de aparte
maaieenheden-bedieningshandleiding voor een uitleg
van de achteruitdraaiprocedure.
nl-23