26 Controle en afregelingen
F. VERSTERKER
— Zet de meetgebiedenschakelaar SK2 in stand „ 3 mV".
— Sluit op de ingang een positieve gelijkspanning van 3 mV aan.
— Stel met behulp van potentiometer R1 („CAL.") de meterwijzer op
300 schaaldelen in. Deze potentiometer moet nu ongeveer in de
middenstand staan. Eventueel voor R54 een andere waarde kiezen.
G. IJKING
— Sluit de ingangsbussen BU1 en BU2 kort.
— Zet de meetgebiedenschakelaar SK2 in stand „0,1 mV".
Stel met behulp van potentiometer R2 („0") de meteraanwijzing op
minimum in.
Zet de meetgebiedenschakelaar SK2 in stand „CAL.". De aan-
wijzing van de meter moet nu precies 300 schaaldelen zijn. Even-
tueel voor R86 en~of R87 (fig. 23) een andere waarde (andere waar-
den) monteren.
— Herhaal de punten F en G.
H. POLARITEITSAANDUIDING
Zet de meetgebiedenschakelaar SK2 in stand „ 3 mV".
Sluit op de ingangsbussen BU1 en BU2 een positieve spanning aan
van 3 mV.
Het indicatiebuisje voor positieve spanningen moet nu oplichten en
het indicatiebuisje voor negatieve spanningen doven.
Zet de meetgebiedenschakelaar SK2 in stand „ 30 mV". Het indi-
catiebuisjevoor positieve spanningen moet nog juist oplichten.
Controleer volgens de voorgaande punten ook het indicatiebuisje
voor negatieve spanningen met een negatieve spanning van 3 mV.
De meteraanwijzingen voor gelijke positieve en negatieve spannin-
gen mogen maximaa10,5%verschillen.