3.30 Om het gevaar van een eventuele elektrische schok te verminderen
resp. om het optimaal functioneren van het meetsysteem te garan-
deren, moet de behuizing resp. het chassis elektrisch geaard wor-
den (geaarde wandkontaktdoos). De centrale aard-(randaarde-)
aansluiting bevindt zich aan de achterzijde van de behuizing, in de
„koude stekker"-bus. De meegeleverde voedingskabel, voorzien
van een geaarde stekker, moet met een VDE-goedgekeurde wand-
kontaktdoos verbonden worden.
3.31 De BNC-bussen op de frequentieteller en opde functiegenerator
zijn spanningsvrij, d.w.z. ze zijn niet met de aardleiding verbon-
den.
Let op!
Alleen voor gebruik binnenshuis!
Bij het openen of sluiten van de behuizing moet het apparaat van alle
spanningsbronnen losgemaakt zijn. Om het risico van extra bronnen
van gevaar uit te sluiten, moet u nooit zelf onderdelen of modules ver-
vangen resp. geen zogenaamde verbeteringen aan dit universele meet-
systeem uitvoeren. Hierdoor kan het apparaat beschadigd worden en
vervalt ieder recht op garantie.
Waarschuwingen en bijbehorende symbolen!
In deze gebruiksaanwijzing zult u de volgende veiligheidssymbolen
aantreffen:
= Met dit symbool wordt de gebruiker aangespoord de gebruik-
saanwijzing zorgvuldig door te lezen, om beschadiging van het
apparaat uit te sluiten
= De bliksemflits symboliseert een gevaarlijke spanning!
= Het aardingsteken geeft een aardingspunt aan.
CAT II = overspanningscategorie II
148
U dient zich beslist te houden aan de opmerkingen waarin deze tekens
voorkomen resp. aan teksten die aangeduid worden met „Let op!" of
„Aanwijzing!".
4. INGEBRUIKNEMING
4.1 Uitpakken van het apparaat en controle
Nadat u het apparaat uitgepakt hebt, dient u te controleren of alle
accessoires er zijn en of het apparaat onbeschadigd is.
4.2 Voedingsspanningsingang
De EURO-gegoten stekker-bus, de netzekering alsmede de omscha-
keling van de voedingsspanning bevinden zich aan de achterzijde
van de behuizing. Verbind het meegeleverde gegoten stekkersnoer
met het meetstation en de geaarde stekker met een geaarde wand-
kontaktdoos. Let er steeds op dat het snoer goed contact maakt,
zowel met het meetstation als met de kontaktdoos.
4.3 Hoogte en soort netvoeding
Het apparaat werkt in een voedingsspanningsbereik van 220 tot 240
V wisselspanning bij een toelaatbare tolerantie van + 10%, bij een
frequentie van 50 Hz of 60 Hz.
4.4 Omschakelen van de voedingsspanning
Let op!
Maak het apparaat voor het omschakelen beslist los van alle meetcir-
cuits en in de eerste plaats van het net. Haal de stekker uit de wand-
kontaktdoos, verwijder de voedingskabel uit het apparaat en overtuig
u ervan, dat het universele meetsysteem absoluut spanningloos is en
zich in geen enkel meetcircuit (schakeling) meer bevindt.
Nu haalt u de zekeringhouder er uit (met een passende schroevedraaier
er uit wippen). Let op de pijlmarkering en steek de houder rechthoekig
gedraaid, de gewenste voedingsspanning wijzend op de pijlmarkering,
terug in de houder. Verbind aansluitend de meter opnieuw met het net
(zie ook netvoedingsingang).
4.5 Voorgeschreven netzekering
De stroomsterkte van de netzekering bedraagt bij een voedings-
spanning van 220 tot 240 VAC 1 A, bij een diëlektrische sterkte van
149