Onderhoud en controle
Controle
7.3.6
Meten van de lekstroom (aardleidings- en contactstroom)
Opmerking: ook wanneer de lekstroommeting volgens de norm slechts alternatief voor de
isolatieweerstandmeting is, raadt EWM aan om altijd beide metingen uit te voeren, vooral na reparaties.
De lekstroom berust voor het merendeel op een ander fysisch effect dan de isolatieweerstand. Zo kan
een gevaarlijke lekstroom met de meting van de isolatieweerstand mogelijkerwijze niet worden ontdekt.
Deze metingen kunnen niet worden uitgevoerd met een normale multimeter! Zelfs vele testapparaten
voor VDE 0702 (vooral oudere apparaten) zijn meestal slechts voor 50/60Hz bedoeld. Bij inverter-
lasapparaten komen echter duidelijk hogere frequenties voor, waardoor bepaalde meetapparaten worden
gestoord, of waardoor andere meetapparaten de frequentie foutief beoordelen.
Een meetapparaat moet voldoen aan de vereisten van VDE 0404-2. Voor de beoordeling van het
frequentieverloop wordt daar weer verwezen naar DIN EN 61010-1 Bijlage A - Meetcircuit A1
Voor deze metingen moet het lasapparaat ingeschakeld zijn en nullastspanning leveren.
1. Aardleidingsstroom: < 5 mA
2. Lekstroom van de afzonderlijke lasbussen volgens PE: < 10 mA
7.3.7
Meting van de aardleidingsweerstand
Meten tussen aardcontact van de netsteker en aanraakbare stroomgeleidende delen, bijv. schroeven van
de kast. Tijdens de meting moet de aansluitkabel over de gehele lengte, met name in de buurt van de
behuizing en de ingangen van de steker, worden bewogen. Daardoor moeten onderbrekingen in de
aarddraad worden vastgesteld. Bovendien moeten alle geleidende onderdelen van de behuizing die
extern kunnen worden aangeraakt, worden gecontroleerd om na te gaan of er een correcte PE-verbinding
voor veiligheidsklasse I bestaat.
Bij een netvoedingskabel tot 5 m lengte mag de weerstand niet groter zijn dan 0,3 Ω. Bij langere kabels
stijgt de toegelaten waarde met 0,1 Ω per 7,5 m kabel. De maximale toelaatbare waarde is 1 Ω.
7.3.8
Functionele keuring van het lasapparaat
Veiligheidstechnische inrichtingen, keuzeschakelaars en bedieningselementen (indien voorhanden) en
het volledige apparaat of de volledige installatie voor booglassen moeten perfect functioneren.
1. Hoofdschakelaar
2. NOOD-STOP-inrichtingen
3. Spanningsverminderingsinrichting
4. Gasmagneetklep
5. Waarschuwings- en controlelampjes
7.3.9
Documentatie van de controle
Het keuringsrapport moet bevatten:
•
de benaming van de gecontroleerde lasinrichting;
•
de datum van de controle;
•
het keuringsresultaat;
•
de handtekening en de naam van de technicus en desbetreffende instelling;
•
de benaming van de testapparaten.
Het lasapparaat moet van een etiket met de keuringsdatum worden voorzien om aan te geven dat deze
gekeurd is.
116
Art.nr.:099-004833-EWM05