2.2
Transport en installatie
De apparaten mogen uitsluitend rechtop worden getransporteerd en gebruikt!
Vóór het verplaatsen of verschuiven de stekker uit het stopcontact trekken en op het apparaat
leggen.
Bij het verplaatsen en opstellen van de stroombron is slechts tot een hoek van 10° (conform
EN 60974-A-2) gewaarborgd dat deze niet omkiept. Hierbij dient speciaal op de volgende dingen te
worden gelet:
•
Montageonderdelen dienen omwille van het gewicht gelijkmatig verdeeld te worden gemonteerd en
tijdens het transport met gepaste middelen te worden beveiligd.
•
Hindernissen op de grond kunnen een extra risico voor kantelen vormen.
•
Beschadigde loop- en zwenkwielen en de beveiligingselementen er van dienen onmiddellijk te
worden vervangen.
•
Bij apparaten met draaibare externe draadaanvoer (bijv. DRIVE 4L) dient er op gelet te worden, dat
deze wordt vastgemaakt en zich niet ongecontroleerd kan draaien.
Beveilig de gasfles!
•
Plaats de fles met inert gas in de daarvoor bedoelde houders en zet hem met kettingen vast.
•
Wees voorzichtig bij het werken met gasflessen; niet gooien, niet verwarmen, beveiligen tegen
omvallen!
•
Verwijder bij het transporteren met een kraan de gasfles van het lasapparaat.
2.2.1
Omgevingscondities
Dit apparaat mag niet in een explosiegevaarlijke ruimte worden gebruikt.
Bij het gebruik moeten de volgende condities worden gerespecteerd:
temperatuurbereik van de omgevingslucht
•
bij het lassen:
•
bij het transporteren en bewaren
*) Bij gebruik van geschikte koelmiddelen.
relatieve luchtvochtigheid
•
tot 50 % bij 40 °C;
•
tot 90 % bij 20 °C.
De omgevingslucht moet vrij zijn van ongebruikelijke hoeveelheden stof, zuren, corrosieve gassen of
substanties enz., voor zover ze niet bij het lassen ontstaan.
Voorbeelden van ongewone gebruikscondities:
•
ongewone corrosieve rook,
•
stoom,
•
overmatige oliewalm
•
ongewone trillingen of schokken,
•
overmatige stofontwikkeling zoals schuurstof enz.
•
zware weersomstandigheden,
•
ongewone condities aan de zeekust of aan boord van schepen,
Bij het installeren van het apparaat moet een vrije luchttoevoer en -afvoer worden gewaarborgd.
Het apparaat moet conform de IP-classificatie IP 23 worden gecontroleerd, d.w.z.:
bescherming tegen het binnendringen van vuildeeltjes ∅ > 12 mm,
•
•
bescherming tegen spatwater tot een hoek van 60° t.o.v. de verticale.
Art.nr.:099-004833-EWM05
-10°C tot +40°C *),
-25°C tot +55°C *).
Veiligheidsrichtlijnen
Transport en installatie
11