•
SP
Druk op
voor het invoeren van een spatie tussen twee tekens.
•
Indien dezelfde toets gebruikt wordt voor de volgende letter van de tekst moet
worden.
•
Foute tekens kunnen gewist worden door
toetsenbord.
•
CAPS
Druk op
om te wisselen tussen hoofdletters AAN/UIT.
•
ENTER
Druk daarna op
•
EXIT
Druk op
om de modus Gegevensinvoer te verlaten.
Voorbeeld: voer het woord BOEKEN in. Druk op
OPMERKING: om een gedeeltelijk ingevoerde programmeersequentie af te breken, kunt u de toets
M
ET DE TEKENCODETABEL
Met behulp van de tekencodetabel kunt u alle letters en symbolen invoeren die uw kasregister kan afdrukken. Met
verwijzing naar afbeelding 12, is de Tekencodetabel in tweeën verdeeld: een gedeelte "CAPS" in de linker bovenhoek,
dat gebruikt moet worden met geactiveerde CAPS-modus en het andere, "Non CAPS", voor gebruik met
gedeactiveerde CAPS-modus.
•
CAPS
Druk op
om te wisselen tussen CAPS - modus en Non CAPS-modus. Wanneer het kasregister in CAPS-modus
staat (standaardinstelling) wordt er linksonder een A afgebeeld.
Voor gebruik van de tekencodetabel:
•
Zoek eerst de gewenste letter of het symbool op en zoek dan de bijbehorende alfatoets op aan de hand van het cijfer
in de eerste kolom links.
•
Zet het kasregister in de CAPS - of Non CAPS-modus, afhankelijk van de plaats in de tabel waar de gewenste letter of
symbool zich bevinden.
•
Druk zo vaak op de lettertoets van het toetsenblok als nodig is om het teken te selecteren, aangegeven door het
nummer op de regel bovenaan de tabel.
•
Bevestig uw definitieve tekst door op
Voorbeeld: selecteer de letters à en Ü.
1. Ga naar het veld waar u tekst wenst in te voeren en druk op
2.
Voor Ü in modus CAPS drukt u op
3. Voor à in modus Non CAPS drukt u op:
ENTER
4. Druk op
om te bevestigen.
EXIT
5. Druk op
om Gegevensinvoer af te sluiten.
10
om uw uiteindelijke tekst te bevestigen.
ENTER
te drukken.
U
U
A
te drukken, hetgeen de functie heeft van de terugspatie van een PC-
B
O
SP E
K
om de modus Gegevensinvoer te openen.
U
.
.
A
A
A
SP
tussen de twee letters ingedrukt
S
.
SP E
ENTER
gebruiken.