• Het CGM-systeem is ontworpen voor eenmalig gebruik. Hergebruik
kan leiden tot geen glucoseresultaten en een infectie.
• De monitoringresultaten van het product kunnen alleen worden
gebruikt als referentie voor de hulpdiagnose van diabetes, niet als
basis voor een klinische diagnose.
• Bij een branderig gevoel of ongemak moet u het CGM-systeem
onmiddellijk verwijderen
1.3.3.2 Uw bloedglucose testen
De glucosespiegels in de interstitiële vloeistof kunnen verschillen
van de bloedglucosespiegels en kunnen betekenen dat de
sensorglucoseresultaten verschillen van de bloedglucoseresultaten. U
kunt dit verschil opmerken wanneer uw bloedglucose snel verandert,
bijvoorbeeld na het eten, het innemen van insuline of het sporten. Indien
u vermoedt dat uw resultaat onnauwkeurig is, controleer het resultaat
dan door een vingerpriktest uit te voeren met een bloedglucosemeter.
1.3.3.3 Voorbereiding voordat u begint
• Maak uw handen en de plaats waar u de sensor inbrengt schoon
en droog voordat u de sensor inbrengt. Was uw handen met
water en zeep, niet met gelreinigers, en droog ze af voordat u
het sensorpakket opent. Indien uw handen vuil zijn wanneer u de
sensor inbrengt, kunnen ziektekiemen op de plaats van inbrenging
terechtkomen en voor een infectie zorgen.
• Maak uw plaats van inbrenging schoon met alcoholdoekjes om
infecties te voorkomen. Breng de sensor pas in als uw huid droog
is. Indien uw plaats van inbrenging niet schoon en volledig droog is,
loopt u het risico op infecties of dat de zender niet goed plakt.
• Zorg ervoor dat u geen insectenspray, zonnebrandcrème, parfum of
lotion op uw huid heeft.
CGM Gebruikershandleiding
Deel 1: Systeemoverzicht
16