HOOFDSTUK
8
8
8.1
Veiligheid
Zorg ervoor dat u op de hoogte bent van de veiligheidsvoorschriften van de klepelmaaier (zie
!
hoofdstuk 2) en de tractor waaraan de klepelmaaier gekoppeld is.
8.2
Werken met de klepelmaaier
-
Zet het contact van de tractor aan.
!
Niet starten!
-
Controleer of de aftakas van de tractor uitgeschakeld is. Schakel de aftakas evt. uit.
-
Start de tractor.
-
Beweeg de klepelmaaier voldoende vrij van de ondergrond door de hefinrichting te bedienen.
-
Rijd met de tractor met klepelmaaier in transportstand naar de werkplek.
Indien met geheven machine op de weg wordt gereden, moet de bedieningshandel van de hefin-
!
richting tegen onbedoeld neerlaten zijn beveiligd.
-
Bedien de bakcilinder om de maaier neer te klappen, de vergrendeling wordt automatisch opgeheven.
-
Zet de zijdelingse verschuiving in de juiste positie waarin u wilt gaan werken.
-
Verminder het motortoerental tot stationair.
-
Laat de klepelmaaier tot op de grond zakken door de hefinrichting te bedienen.
-
Schakel de aftakas in.
-
Voer het motortoerental op tot het bedrijfstoerental (1810 omw/min van de rotor).
-
Rijd met de tractor vooruit.
-
Als u wilt stoppen, verminder het motortoerental tot stationair en schakel de aftakas uit.
-
Wacht tot de rotor stilstaat.
-
Zet de klepelmaaier in de transportstand.
Tip:
Voor een goede werking is het toerental van de rotor erg belangrijk. Dit moet ongeveer
1810 omw/min zijn. Verminder de rijsnelheid als het toerental merkbaar afneemt.
1-4021-23Mrt17/W2-WK
8-1
Bedienen
Bedienen