3.2 Onderbreking van de
insulinepomptherapie
Vraag uw behandelteam wanneer en hoe lang uw
insulinepomptherapie mag worden onderbroken.
Meet uw bloedglucosewaarden regelmatig tijdens onderbreking
van de insulinetoediening. Gebruik een insulinespuitje of -pen om
insuline te injecteren en volg hierbij de aanwijzingen van uw
behandelteam zorgvuldig op.
w
WAARSCHUWING
Omdat alleen kort- of snelwerkende insuline voor de
insulinepomptherapie wordt gebruikt, wordt er slechts een
kleine hoeveelheid insuline in het lichaam opgeslagen. Als de
toediening van insuline om een of andere reden wordt
onderbroken, zoals:
j
het uitzetten van de pomp
een technisch probleem met de pomp
j
het lekken van de ampul en / of infusieset
j
j
een verstopping van de slang of de naald / canule
j
het uit de infusieplaats schieten van de canule – moet u
deontbrekende hoeveelheid insuline onmiddellijk vervangen.
64
3.2.1 Korte onderbrekingen
1.
2.
Druk op d om naar de displayweergave
Druk op f om uw pomp in de STOP-
STOP DE POMP te gaan.
modus te zetten.
1.
Hervatten van de insulinetoediening
Sluit uw infusieset weer aan of breng een
nieuwe infusieset aan en zet uw pomp in
de RUN-modus.
3
3.
Verwijder de naald of koppel bij gebruik
van een afkoppelbare infusieset de slang
af van de naald / canule en gebruik de met
de infusieset geleverde beschermkappen.
Breng, indien noodzakelijk een nieuwe
Accu-Chek-infusieset aan. (Zie paragraaf
3.4 Vervangen van de infusieset).
Meet uw bloedglucosespiegel binnen
twee uren na het opnieuw starten van de
pomptherapie om te controleren of het
systeem goed werkt en de insuline
correct wordt toegediend.
65