Op de displayweergave RUN wordt ook informatie over
herinneringen (zoals "ampul bijna leeg") en speciale functies
(zoals toetsblokkering – geblokkeerd of gedeblokkeerd) in de
vorm van symbolen weergegeven. (Zie Appendix F: Symbolen).
Opmerking Nadat u informatie heeft ingesteld of bekeken,
keert de pomp terug naar de displayweergave RUN.
Displayweergave STOP
De displayweergave STOP wordt weergegeven, als de pomp zich
in de STOP-modus bevindt. Dit betekent, dat er door de pomp
geen insuline meer aan uw lichaam wordt afgegeven. Op de
displayweergave STOP worden de actuele tijd en datum en het
STOP-symbool weergegeven.
tijd
datum
toetsen
gedeblokkeerd
resterende looptijd
ampul bijna leeg
batterij bijna leeg
12
Op de displayweergave STOP wordt ook informatie over
herinneringen (zoals "batterij bijna leeg") en speciale functies
(zoals toetsblokkering – geblokkeerd of gedeblokkeerd) in de
vorm van symbolen weergegeven.
Uw pomp moet zich in de volgende situaties in de STOP-modus
bevinden. Tijdens:
j
het instellen van specifieke functies
j
het vervangen van de ampul en / of de infusieset
het vullen van de infusieset
j
het overdragen van gegevens naar of van de pomp
j
j
het vervangen van de batterij
Menu Quick info
Als de pomp zich in de RUN- of STOP-modus bevindt, kunt u de
displayweergave QUICK INFO weergeven door op f te drukken
De displayweergave QUICK INFO geeft de nog in de ampul
aanwezige hoeveelheid insuline in eenheden weer.
Door weer op f te drukken komt u in de functie
BOLUSGEGEVENS. U kunt de laatste 30 bolussen bekijken door
op a of s te drukken.
U kunt de displayweergave QUICK INFO verlaten door weer op
f te drukken of door gedurende 20 seconden op geen enkele
toets te drukken.
Informatie-, functie- en insteldisplayweergaven
U kunt toegang tot deze displayweergaven krijgen, als u de pomp
instelt, een functie uitvoert, een instelling wijzigt of informatie
opslaat of overdraagt. U kunt deze displayweergaven vanuit de
RUN- of STOP-displayweergave bereiken.
1.2.4 Verplaatsen door de displayweergaven
In de volgende procedure wordt uitgelegd, hoe u zich door de
displayweergaven kunt verplaatsen. Beschouw deze
displayweergaven als keuzemogelijkheden in een menu. Zie
paragraaf 1.2.3 Displayweergaven.
1.
Druk op de toets d om een door u gewenste
displayweergave te selecteren.
2.
Druk opnieuw op de toets d om de volgende beschikbare
keuzemogelijkheid van het menu weer te geven. (Als u de
laatste keuzemogelijkheid van het menu heeft bereikt, komt
u weer terug bij de eerste keuzemogelijkheid van het menu).
3.
Als u bij de door u gewenste displayweergave bent gekomen,
moet u op de toets f drukken.
De vervolgens weergegeven set displayweergaven worden
functiedisplayweergaven genoemd en zijn gerelateerd aan de
zojuist door u gemaakte keuze. Er kunnen één of meerdere
functiedisplayweergaven zijn.
4.
Druk op de toets s of a om de weergegeven waarde te
verhogen of te verlagen of druk opnieuw op de toets d om
naar de volgende functiedisplayweergave te gaan om verdere
wijzigingen aan te brengen. (Als u de laatste
functiedisplayweergave heeft bereikt, komt u weer terug bij
de eerste functiedisplayweergave).
5.
Druk op de toets f om uw wijzigingen op te slaan.
1
13