4. Monteer de linkerkap van het middelste maaidek met
behulp van de bevestigingen (Fig. 6).
5. Controleer de schuinstand van de maai-eenheid. Zie
Schuinstand van de maaimachine (lengterichting) in
het hoofdstuk Onderhoud.
Maaidek monteren
1. Plaats het maaidek onder het draagframe.
2. Monteer het maaidek aan het draagframe met behulp
van de 4 gaffelpennen en R-pennen (Fig. 8).
Opmerking: Alle vier pennen moeten in dezelfde gaten
zitten om te voorkomen dat het gras ongelijk wordt
gemaaid.
1
2
3
4
5
6
7
10
11
Figuur 8
1. 25 mm maaihoogte
2. 38 mm maaihoogte
3. 51 mm maaihoogte
4. 64 mm maaihoogte
5. 76 mm maaihoogte
6. 89 mm maaihoogte
8
9
m–4140
7. 102 mm maaihoogte
8. Gaffelpen
9. Draagframe
10. Maaidek
11. R-pen
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van het voertuig.
Bediening van de aftakas
Met de aftakas schakelt u de aandrijving naar de
elektrische koppeling aan of uit.
Aftakas inschakelen
1. Zet de parkeerrem vrij.
2. Laat het tractiepedaal opkomen om de machine tot
stilstand te brengen.
3. Om de aftakas in te schakelen, tilt u de kap omhoog en
zet u de aftakasschakelaar op Aan (Fig. 9).
Aftakas uitschakelen
1. Door de kap te sluiten, zet u de aftakasschakelaar op
Uit (Fig. 9).
1
Figuur 9
1. Aftakasschakelaar
Werktuighefhendel
Met behulp van de werktuighefhendel (Fig. 10) kunt u
diverse werktuigen opheffen en neerlaten.
Werktuigen opheffen
1. Laat het tractiepedaal opkomen om de machine te
stoppen.
2. Trek de hefhendel (Fig. 10) naar achteren om het
werktuig op te heffen tot de gewenste hoogte.
9
m–3154