Schuinstand van de maaimachine
(lengterichting)
1. De bandenspanning controleren.
2. Zet de messen in de schuinstand (Fig. 18). Meet bij C
en D (Fig. 18) de afstand tussen een horizontaal
oppervlak en de snijrand van de messen (Fig. 19).
3. De voorkant C van de maaimachine moet 3–16 mm
lager staan dan de achterkant D.
Voorkant
D
Figuur 18
AFSTAND TUSSEN SNIJRAND EN HORIZONTAAL
OPPERVLAK METEN
Figuur 19
4. Om de schuinstand van de machine te wijzigen, moet
u een gelijk aantal drukringen verschuiven op beide
zwenkwielvorken. Om de voorkant van de
maaimachine hoger te zetten, verplaatst u de
drukringen van de bovenkant naar de onderkant van de
montagebuis van het draagframe. Om de voorkant van
de maaimachine lager te zetten, verplaatst u de
drukringen van de onderkant naar de bovenkant van de
montagebuis (Fig. 20).
C
D
m–1078
m–2539
5. Controleer of de maai-eenheid horizontaal staat.
2
3
Figuur 20
1. Drukring
2. Montagebuis van
draagframe
15
1
1
m–2559
3. Zwenkwielvork