Montage
WAARSCHUWING
Gevaar en schade door het gebruik van een elektrische aan-
drij ving!
Er moet voor worden gezorgd dat de aandrij ving in de eind-
standen wordt uitgeschakeld door het signaal van de eind-
schakelaar.
Indien – in een tussenstand – de uitschakeling plaatsvindt met
het signaal van de koppelschakelaar, dient dit signaal ook
gebruikt te worden voor een storingsmelding. De storing
moet zo snel mogelij k worden verholpen, zie hoofdstuk "8
Storingen".
Zie voor meer informatie de handleiding van de elektrische
aandrij ving.
Gevaar en schade door hoge belastingen van buitenaf van een
aandrij feenheid!
Aandrij vingssystemen zij n geen "trapladders".
Oefen geen externe belastingen uit op aandrij feenheden. Dit
kan de kogelkraan beschadigen of vernielen.
Gevaar en schade door zware aandrij feenheden!
Aandrij vingssystemen die zwaarder zij n dan de kogelkraan kun-
nen gevaarlij k zij n voor de gebruiker en schade aan het lei-
dingsysteem veroorzaken.
Dergelij ke systemen moeten worden ondersteund als ze door
hun grootte en/of hun inbouwpositie buigbelastingen op de
kogelkraan veroorzaken.
AANWIJ ZING
Beschadiging van de kogelkraan door een verkeerde instelling
van de eindaanslagen!
Het bedieningsmechanisme is afgesteld op de in de order ver-
melde bedrij fsgegevens.
De gebruiker is verantwoordelij k voor het instellen van de
eindaanslagen "OPEN" en "DICHT".
5.4 Installeer de kogelkraan in de leiding
5.4.1
Algemeen
Transporteer kogelkraan in de originele verpakking naar de
plaats van installatie en pak deze pas daar uit.
Controleer de kogelkraan en aandrij ving op transportschade.
Beschadigde kogelkranen of aandrij vingen mogen niet wor-
den ingebouwd.
Bij handbediende kogelkranen moet aan het begin van de in-
stallatie een functietest worden uitgevoerd: De kogelkraan
moet correct sluiten en openen. Duidelij ke storingen moeten
voor inbedrij fstelling worden verholpen, zie hoofdstuk 8 "Sto-
ringen".
Behandel de kogelkraan voorzichtig en volg de instructies
voor de fl ensaansluiting.
Monteer alleen kogelkranen waarvan de drukklasse, het type
aansluiting (doorvoer), het type voering en de aansluitafme-
5-2
tingen overeenkomen met de bedrij fsomstandigheden, zie de
bij behorende identifi catie van de kogelkraan.
De tegenfl enzen moeten gladde afdichtvlakken hebben. An-
dere fl ensvormen moeten met PFEIFFER worden overeengeko-
men.
Kogelkraan kan bidirectioneel worden gebruikt als er geen
richtingspij len zij n aangebracht.
GEVAAR
Gevaar door overschrij ding van de toegestane toepassings-
grenzen!
Overschrij ding van de toegestane toepassingsgrenzen kan een
risico vormen voor de gebruiker en schade aan het leidingsys-
teem veroorzaken.
Er mag geen kogelkraan worden ingebouwd waarvan het
toegestane druk-/temperatuurbereik niet voldoet aan de
maximaal toelaatbare bedrij fsomstandigheden.
De toepassingsgrenzen zij n aangegeven op de kogelkraan,
zie hoofdstuk "2 Markeringen op het apparaat".
Het toegestane bereik is gespecifi ceerd in hoofdstuk "1 Vei-
ligheidsinstructies en beschermende maatregelen".
De aansluituiteinden van de leiding moeten in lij n zij n met de
aansluitingen van de kogelkraan en vlakparallelle uiteinden
hebben. Niet-parallelle aansluitfl enzen kunnen de PFA-voe-
ring tij dens installatie beschadigen.
De aansluitgegevens van de aandrij feenheid komen overeen
met de gegevens van het regelsysteem, zie typeplaatje(s) op
de aandrij feenheid.
Voor de installatie moeten de kogelkraan en de daaropvol-
gende leiding zorgvuldig worden ontdaan van vuil, met na-
me van harde vreemde voorwerpen.
De afdichtvlakken van de fl ensaansluiting en de eventueel ge-
bruikte fl ensafdichtingen moeten bij de montage vrij zij n van
vuil.
Op de behuizing is optioneel een pij l aangebracht. De rich-
ting van de pij l moet overeenkomen met de stroomrichting in
de leiding.
Bij het inbrengen van de kogelkraan en de eventueel gebruik-
te fl ensafdichtingen in een reeds geïnstalleerde leiding, moet
de afstand tussen de uiteinden van de leiding zodanig wor-
den gedimensioneerd dat alle aansluitvlakken van de kogel-
kraan en de afdichtingen onbeschadigd blij ven.
De fl ensverbindingen worden gelij kmatig en afwisselend in
minimaal drie stappen aangehaald.
Info
Alle fl ensverbindingen worden vastgedraaid met een moments-
leutel en zorgt ervoor dat de vereiste aanhaalmomenten worden
bereikt maar niet worden overschreden, zie tabel 15-2 of tabel
15-3 in hoofdstuk 15.1.1 Aanhaalmomenten".
EB 20b_NL
Editie februari 2022
Technische wij zigingen voorbehouden