DriveControl 20
16
DriveControl DC-20/DC-54
Montage en installatie
Installatie van de DriveControl 20/54 in een
transportsysteem
¾ Zoek een effen oppervlak, waarop de DriveControl kan worden gemonteerd.
¾ Gebruik de DriveControl als sjabloon en markeer het midden van beide
montagegaten. Afstand tussen de montagegaten zie "Afmetingen", pagina 13.
¾ Boor twee montagegaten met ø 5,6 - 6 mm (0,22 - 0,24 in) op de plaats van
de markeringen.
¾ Schroef de DriveControl vast.
¾ Controleer of er in de behuizing geen sprake is van verwringingen.
Elektrische installatie
Tip
De DriveControl is uitgerust met een interne, niet vervangbare zekering die
uitsluitend als beveiliging voor het apparaat bedoeld is. De exploitant moet zelf
zorgen voor de beveiliging van de toevoerleidingen.
Benodigde leidingen:
Aansluiting
Doorsnede van de geleider
Ingangen/
fijne draad: 0,08 tot 0,5 mm
uitgangen
fijne draad met aderafsluitmof: 0,25 tot 0,34 mm
AWG: 28 tot 20
afstriplengte: 5 tot 6 mm
Spanningstoe
fijne draad, H05(07) V-K: 1,5 mm
ver
(optioneel met aderafsluitmof volgens DIN 46228/1)
AWG: 16
afstriplengte: 6 tot 7 mm
¾ Realiseer de aderafsluitingen volgens de adviezen van de contactfabrikant.
¾ Steek de leidingen van de ingangen/uitgangen met behulp van de gele
hulpgereedschappen in de contrastekker (zie "Ingangen en uitgangen",
pagina 18).
¾ Steek de leidingen van de spanningstoevoer met behulp van het zwarte
hulpgereedschap in de contrastekker.
¾ Steek de contrastekker in de DriveControl.
¾ Stel eventueel de DIP-schakelaars in overeenkomstig de gestelde eisen (zie
"Werking", pagina 24).
¾ Steek de stekker van de RollerDrive er zo in dat op de DriveControl het
opschrift "RD" leesbaar is en op de stekker het opschrift "EC310" naar
achteren wijst, dus niet kan worden gelezen.
2
2
2
Versie 1.1 (10/2010) nl
Vertaling van de originele handleiding