Onderhoud, diagnose en prob...
•
De frequentieregelaar genereert een
waarschuwing of een alarm wanneer de teller >
90% wordt en parameter 1-90 Therm. motorbevei-
liging is ingesteld op waarschuwingsopties.
•
De frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip)
wanneer de teller 100% bereikt en
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging is
ingesteld op uitschakelingsopties.
De fout treedt op wanneer de motor gedurende een te
lange tijd voor meer dan 100% wordt overbelast.
Probleem verhelpen
•
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer of de in parameter 1-24 Motorstroom
ingestelde motorstroom correct is.
•
Controleer of de motorgegevens in parameter
1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld.
•
Controleer bij gebruik van een externe ventilator
8
8
of deze ook is geselecteerd in parameter 1-91 Ext.
motor-ventilator.
•
Door het uitvoeren van een AMA via
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg.
(AMA) wordt de frequentieregelaar nauwkeuriger
afgestemd op de motor en wordt de thermische
belasting beperkt.
WAARSCHUWING/ALARM 11, Overtemperatuur motort-
hermistor
Controleer of de thermistor is losgekoppeld. In
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging kunt u instellen of
de frequentieregelaar een waarschuwing of een alarm
moet genereren.
Probleem verhelpen
•
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer bij gebruik van klem 53 of 54 of de
thermistor correct is aangesloten tussen klem 53
of 54 (analoge spanningsingang) en klem 50 (+10
V-voeding). Controleer ook of de klemschakelaar
voor 53 of 54 is ingesteld voor spanning.
Controleer of parameter 1-93 Thermistorbron is
ingesteld op klem 53 of 54.
•
Controleer bij gebruik van klem 18, 19, 31, 32 of
33 (digitale ingangen) of de thermistor correct is
aangesloten tussen de gebruikte digitale
ingangsklem (digitale ingang, alleen PNP) en
klem 50. Selecteer de te gebruiken klem in
parameter 1-93 Thermistorbron.
WAARSCHUWING/ALARM 12, Koppelbegrenzing
Het koppel is hoger dan de waarde in
parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus of
parameter 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus.
Parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. kan worden
66
®
VLT
Refrigeration Drive FC 103
gebruikt om voor deze conditie een waarschuwing
gevolgd door een alarm in te stellen in plaats van enkel
een waarschuwing.
WAARSCHUWING/ALARM 13, Overstroom
De piekstroombegrenzing van de frequentieregelaar
(ongeveer 200% van de nominale stroom) is overschreden.
De waarschuwing houdt ongeveer 1,5 s aan, waarna de
frequentieregelaar wordt uitgeschakeld en een alarm
genereert. Deze fout kan worden veroorzaakt door een
schokbelasting of een snelle acceleratie bij belastingen met
een hoge massatraagheid. In geval van een snelle
acceleratie bij het aanlopen kan de fout ook optreden na
een kinetische backup.
Als uitgebreide mechanische rembesturing is geselecteerd,
kan een uitschakeling (trip) extern worden gereset.
Alarm 14, Aardfout
Er loopt een stroom van de uitgangsfase naar aarde, door
de kabel tussen de frequentieregelaar en de motor of in
de motor zelf. De stroomtransductoren detecteren de
aardfout door de uitgangsstroom van de frequentieregelaar
en de ingangsstroom vanaf de motor naar de frequentiere-
gelaar te meten. De aardfout wordt gegenereerd als het
verschil tussen de 2 stromen te groot is. De uitgangs-
stroom vanuit de frequentieregelaar moet gelijk zijn aan de
ingangsstroom.
Danfoss A/S © 01/2017 Alle rechten voorbehouden.
Probleem verhelpen
•
Als tijdens het aanlopen de motorkoppelbe-
grenzing wordt overschreden, moet u de
aanlooptijd verlengen.
•
Als tijdens het uitlopen de generatorkoppelbe-
grenzing wordt overschreden, moet u de
uitlooptijd verlengen.
•
Als tijdens bedrijf de koppelbegrenzing wordt
overschreden, moet u de koppelbegrenzing
verhogen. Verzeker u ervan dat het systeem veilig
kan werken bij een hoger koppel.
•
Controleer de toepassing om te bepalen of de
motor overmatig veel stroom trekt.
Probleem verhelpen
•
Onderbreek de voeding en controleer of de
motoras kan worden gedraaid.
•
Controleer of het vermogen van de motor
overeenkomt met dat van de frequentieregelaar.
•
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25
correct zijn ingesteld.
Probleem verhelpen
•
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
gelaar en hef de aardfout op.
•
Controleer op aardfouten in de motor door de
weerstand van de motorkabels en de motor naar
aarde te meten met behulp van een isolatiemeter
(megger).
MG16P110