Gebruikershandleiding
5. Selecteer Voorkeuren of Eigenschappen om het venster van de printerdriver te openen.
6. Stel het volgende in.
❏ Papierbron: Selecteer de papierbron waarin u het papier hebt geladen.
❏ documentformaat: Selecteer het papierformaat dat u in de printer hebt geplaatst.
❏ Afdrukstand: Selecteer de afdrukstand die u in de toepassing hebt ingesteld.
❏ Papiertype: Selecteer het type papier dat u hebt geladen.
❏ Kleur: Selecteer Grijswaarden wanneer u in zwart-wit of grijstinten wilt afdrukken.
Opmerking:
❏ Als u gegevens met hoge dichtheid afdrukt op gewoon papier, briefpapier of voorgedrukt papier, selecteer dan
Standaard - Levendig als Kwaliteit instelling om uw afdruk levendig te maken.
❏ Selecteer de instelling Liggend als Afdrukstand voor het afdrukken op enveloppen.
7. Klik op OK om het venster van de printerdriver te sluiten.
8. Klik op Afdrukken.
Gerelateerde informatie
"Beschikbaar papier en capaciteit" op pagina 40
&
"Papier in de Papiercassette laden" op pagina 43
&
"Papier in de Papiertoevoer achter laden" op pagina 46
&
"Papier in de Papiertoevoer vóór laden" op pagina 48
&
"Lijst met papiertypes" op pagina 43
&
"Gebruikers in de printerdriver autoriseren als de Functiebeperking geactiveerd is (uitsluitend voor Windows)"
&
op pagina 59
Afdrukken
60