5.1.3. CONTROLEER DE STATUS VAN HET INSTRUMENT
Het controleren van de status van het instrument maakt deel uit van de instrumententest (zie hoofdstuk
5.1.1.1). Deze is gebaseerd op beoordelingen van de gebruiker. Gecontroleerd dienen te worden:
•
Behuizing
•
Signalen
•
Sonde
•
Filter
•
Pomp
De laadtoestand van de batterij en de werking van de bedieningselementen worden automatisch gecontroleerd
tijdens de geïntegreerde instrumententest.
De instrumententest wordt opgeroepen.
1. Selecteer in het menu Instrumenten test de menu- optie Status Instrument).
2. Controleer alle bijbehorende sub-menuopties volgens de beschrijvingen in de
hoofdstukken 5.1.3.1 t/m 5.1.3.5.
3. Bevestig de vraag Status instrumnet OK? met Ja, als er geen tekortkomingen zijn geconstateerd in
het onderzoek van alle sub-menuopties. In het display verschijnt Staus instrument OK.
De subtest Status instrument is nu voltooid.
5.1.3.1. BEHUIZING
•
Is de behuizing vrij van externe schade?
5.1.3.2. SIGNALEN
Tijdens de geïntegreerde instrumententest worden de signalen met korte tussenpozen verzonden.
•
Is het geluidssignaal hoorbaar?
•
Is het optische signaal zichtbaar?
5.1.3.3. SONDE
Sondes zijn extra toebehoren. Ze hoeven alleen te worden gecontroleerd als ze naar verwachting tijdens de
werkdag nodig zijn.
•
Zijn de sondes vrij van externe schade?
Sondeslangen worden getest met een eenvoudige test op lekkages.
1. Sluit de sondeslang aan op de gasinlaat.
2. Dicht het vrije uiteinde van de sondeslang af.
Na ongeveer 10 seconden moet er een foutmelding verschijnen. De sondeslang is dan in orde.
48