7
8
9
9. INSTALLATIE
9.1 Persluchtaansluiting
De compressor is standaard uitgerust met een
armaturenunit die bestaat uit een
1
drukschakelaar (1), een manometer (2), een
veiligheidsklep (4) en een snelkoppeling (5)
4
voor aansluiting aan een flexibele drukslang
LW10. Daarnaast is de armaturenunit voorzien
2
van een aftapkraan (6) waarmee
condenswater uit de tank afgetapt kan
worden.
5
Bij compressoren zonder droge-
luchtinstallatie is de drukschakelaar uitgerust
met een ontlastingsklep (8), die voorkomt dat
6
het compressoraggregaat tegen de druk in
moet werken.
Een flexibele drukslang tussen de vaste
persluchtleiding en de compressor voorkomt
dat trillingen en geruis worden overgebracht.
1
4
2
5
6
9.2 Reduceerventiel
Om een constante stromingsdruk te
waarborgen, kan het optioneel leverbare
reduceerventiel (9)(bestelnr. 6040-992-00)
10
worden aangesloten. Stel om de
stromingsdruk in te stellen, de spuit, turbine
etc. in werking, trek de stelring (10) omhoog
en draai deze in de pijlrichting + (om de
9
stromingsdruk te verhogen) of in de
pijlrichting - (om de druk te verlagen) tot de
aangegeven stromingsdruk de vereiste
waarde heeft. Schuif de stelring vervolgens
weer terug totdat deze vastklikt, zodat het
reduceerventiel in de ingestelde stand
geborgd is.
11