Voor hulpvermogen
Start de motor en zet de Stationair schakelaar op de
gewenste positie. Het volledige hulpvermogen is
beschikbaar onafhankelijk van de instellingen van het
lasgedeelte op voorwaard dat er geen lasstroom
afgenomen wordt.
Werking motor
Vooraleer de motor te starten:
Waak erover dat de vloer onder de machine
waterpas is.
Open het motorcompartiment en verwijder de
oliepeilstok. Wrijf hem schoon met een schoen
doek. Voer de peilstok weer in en controleer het
niveau.
Voeg olie toe (als dat nodig is) om weer tot aan het
max. niveau te komen. Vul niet teveel olie bij. Sluit
de motordeur.
Controleer het niveau koelmiddel van de radiator.
(Vul bij als dat nodig is).
Raadpleeg de handleiding van de motor voor
specifieke aanbevelingen over de olie en het
koelmiddel.
Voeg Brandstof bij
WAARSCHUWING
VOEG BRANDSTOF BIJ – DIESEL
KAN BRAND VEROORZAKEN
Stop de motor wanneer bijgetankt
wordt.
Rook niet tijdens het toevoegen van brandstof.
Hou vonken en vlammen uit de buurt van de tank.
Laat de machine niet onbewaakt achter tijdens het
bijtanken.
Verwijder gemorste brandstof en wacht tot de
dampen weg zijn vooraleer de motor te starten.
Doe de tank niet te vol, want uitzetting van de
brandstof kan overlopen betekenen.
ALLEEN DIESEL-Brandstof laag zwavelgehalte of
ultra laag zwavelgehalte in V.S. en Canada.
Verwijder de dop van de bradnstoftank.
Vul de tank bij. DOE DE TANK NIET TE VOL OM
OVERLOPEN TE VOORKOMEN.
Plaats de dop terug en draai stevig vast.
Zie de handleiding van de motor voor specifieke
aanbevelingen over de brandstof.
Verwijder de dop van de bradnstoftank.
Vul de tank bij. DOE DE TANK NIET TE VOL OM
OVERLOPEN TE VOORKOMEN.
Plaats de dop terug en draai stevig vast.
Zie de handleiding van de motor voor specifieke
aanbevelingen over de brandstof.
Inloop Periode
De Motor zal een kleine hoeveelheid motorolie
verbruiken
gedurende de inloopperiode. De
inloopperiode duurt ongeveer 50 bedrijfsuren.
Controleer gedurende de inloopperiode het oliepeil elke
4 uren. Ververs de olie na de eerste 50 bedrijfsuren,
vervolgens om de 200 uren (voor VANTAGE
Nederlands
Vervang het oliefilter bij elke oliewissel.
Tijdens de inloopperiode mag de lasmachine niet teveel
belast worden. Vermijd lange periodes bij nullast.
Vooraleer de motor te stoppen, verwijder alle lasten en
laat de motor enkele minuten afkoelen.
Bediening en Functies Lasbedieningen
Figuur 2: 11298, 11299, 11524, 11525, 11574,
11575,11963.
Figuur 2a: voor code 12196
1.
Regeling uitgang: De schakelaar OUTPUT wordt
gebruikt om de uitgangsspanning of lasstroom in te
stellen zoals aangegeven op de digitale meters voor
de vijf lasprocessen. In de modus CC-STICK, ARC
GUTSEN of CV-WIRE en wanneer er een
afstandbediening is aangesloten op de connector
met 6 of 14 pinnen, herkent de machine de
afstandbediening en schakelt deze automatisch
over van de REGELING OUTPUT de lasser naar de
afstandbediening.
In de modus DOWNHILL PIPE en wanneer er een
afstandbediening aangesloten is op de connector
met 6 of 14 pinnen, stelt men met REGELING
OUTPUT de maximumwaarde in die de
AFSTANDSBEDIENING regelen kan.
Voorbeeld: wanneer de REGELING OUTPUT
CONTROL op de lasmachine ingesteld is op 200
amp zal de stroomwaarde op de
AFSTANDSBEDIENING eerder 40-200 A dan de
volle 40-300A bedragen. Elke stroomwaarde die
onder de volle waarde ligt zal zorgen voor een
fijnere stroomresolutie en een fijnere output.
In de CV-WIRE mode, als de draadtoevoerinrichting
gebruikt wordt als spanningsregeling wanneer de
kabel van de draadttoevoerinrichting aangesloten is
op de connector met 14 pinnen, zal de machine
REGELING OUTPUT automatisch uitschakelen en
de spanningsregeling van de draadtoevoerinrichting
activeren. Anders wordt de REGELING OUTPUT
gebruikt om de spanning vooraf in te stellen in de
modus TOUCH START TIG en wanneer een
afstandsbediening aangesloten is op de connector
met 6 pinnen, wordt de schakelaar OUTPUT
gebruikt om de maximale stroom van CURRENT
CONTROL op de afstandsbediening in te stellen.
®
500 CE).
10
WAARSCHUWING
Figuur 2
Figuur 2a
Nederlands