Inhoudsopgave
Advertenties
4.3 Branderdruk
1. Controle van de dynamische
gasvoordruk
Fig. 7
16
Een gasinstelling moet uitgevoerd wor-
den indien:
A) Het toestel omgebouwd wordt
naar een andere gassoort.
B) Het gasgedeelte na een defect ver-
vangen wordt.
C) De elektronische regeling na een
defect vervangen wordt.
De onderstaande volgorde moet
beslist aangehouden worden:
1. Controle van de dynamische
gasvoordruk
2. Instelling van de maximale
belasting
3. Instelling van de onsteekgas-
hoeveelheid
4. Instelling van het werkpunt
5. Instelling van de CV-deellast
2
1
• Klap de schakelkast naar voren
• Sluit de U-buismanometer aan op
de beide meetpunten 1 en 2.
Meetpunt 1 zit op de gasleiding,
voor het aansluiten moet de afdicht-
schroef enige slagen losgedraaid
worden.
Meetpunt 2 is het slangetje wat uit
de verbrandingskamer komt, voor
het aansluiten moet het afsluitdopje
uit de slang genomen worden.
• Open de gasstopkraan, neem het
toestel in bedrijf en meet de dyna-
mische gasvoordruk. Deze moet lig-
gen tussen de 25 en 30 hPa (mbar)
Bij te grote afwijkingen kan geen
gasinstelling uitgevoerd worden en
mag het toestel niet in bedrijf geno-
men worden.
• Neem het toestel uit bedrijf, sluit de
gasstopkraan, verwijder de U-buis-
manometer en sluit de meetpunten
weer af.
Advertenties
Inhoudsopgave
