Controles en werkzaamheden vóór het gebruik
1
Figuur 8
1. Vuldop
16
Bandenspanning
Houd de banden op de voorgeschreven spanning. De
bandenspanning kan het best bij koude banden
worden gecontroleerd.
Bandenspanning: 138–207 kPa (20–30 psi)
NB.:
Gebruik een lage spanning (138 kPa,
20 psi) voor werken op zanderige
ondergrond, om de tractie te
verbeteren.
Figuur 9
1. Ventiel
1
m–1872