7.8
Vorstbeveiliging
Vorstbeveiliging voor de verwarming:
B Verwarming in bedrijf laten, aanvoertemperatuurre-
gelaar
minstens op stand 1 laten staan.
B Bij uitgeschakelde verwarming; het verwarmingswa-
ter mengen met een antivriesmiddel, zie hiervoor op
blz. 20.
Verdere aanwijzingen zie blz. 39 continuvorstbeveili-
ging.
Bij toestellen met externe regelaars:
Voor verdere aanwijzingen raadpleeg het bedienings-
voorschrift van de verwarmingsregelaar.
Vorstbeveiliging voor een boiler:
B Temperatuurregelaar
draaien (10 ˚C).
7.9
Storingen
Een overzicht van eventuele storingen
i
vindt u in de tabel op pagina 56.
Tijdens het gebruik kunnen storingen optreden.
In de display wordt een storing weergegeven en de
toets
kan knipperen.
Wanneer de toets
knippert:
B Druk op de toets
en houd deze vast tot in de dis-
play – – wordt weergegeven.
Het toestel treedt weer in werking en de aanvoertem-
peratuur wordt weergegeven.
Wanneer de toets
niet knippert:
B Schakel het toestel uit en weer in.
Het toestel treedt weer in werking en de aanvoertem-
peratuur wordt weergegeven.
Wanneer de storing zich niet laat resetten:
B Waarschuw dan uw installateur of servicebedrijf.
6 720 611 393 NL (04.12)
naar de linkeraanslag
7.10 Pompblokkeringsbeveiliging
Deze regeling verhindert het vast gaan zit-
i
ten van de pomp na een lange stilstands-
periode.
Na iedere pompafschakeling volgt een tijdsmeting
om-na ca. 24 uur de pomp in te schakelen.
Inbedrijfname
35