Meetfaciliteiten
Metingen in enkele kijkerstand I of II of in beide
kijkerstanden zijn altijd mogelijk. Een specifieke
puntvolgorde of kijkerstandvolgorde is niet vereist.
Bij metingen in twee kijkerstanden wordt op grote
fouten gecontroleerd om er voor te zorgen dat in
beide kijkerstanden op hetzelfde punt wordt gericht.
Als een richtpunt meerdere keren in dezelfde
kijkerstand is gemeten, wordt de laatste geldige
meting gebruikt voor de berekening.
Meetbeperkingen:
•
Meten in twee kijkerstanden
Als hetzelfde punt in beide kijkerstanden wordt
gemeten, mag de prismahoogte niet tussentijds
worden veranderd.
•
Richtpunt met hoogte 0,000
Richtpunten met hoogte 0,000 worden uitge-
sloten voor hoogtebepaling. Als het richtpunt
een hoogte heeft van 0,000 m., gebruik dan
0,001m voor bepaling van de hoogte.
Programma's
Berekeningsprocedure
De meetprocedure gebruikt automatisch de beste
methode, bijv. achterwaartse insnijding, snellius-
punt, etc.
Als meer dan het minimum vereiste aantal metingen
wordt uitgevoerd, dan zal een kleinste kwadraten
vereffening worden toegepast om de positie en
gemiddelde oriëntering en hoogte te bepalen.
1. Bij de berekening worden de oorspronkelijke
gemiddelde waarnemingen in kijkerstanden I en
II gebruikt.
2. Alle metingen worden behandeld met dezelfde
nauwkeurigheid, ongeacht of zij werden waar-
genomen in 1 of 2 kijkerstanden.
3. De X- en Y-coördinaten worden bepaald met
behulp van de kleinste kwadraten methode,
inclusief standaardafwijking en de sluitfoutveref-
fening voor Hz-richting en horizontale afstand.
4. De definitieve hoogte (Z) wordt berekend vanuit
de gemiddelde hoogteverschillen gebaseerd op
de oorspronkelijke waarnemingen.
5. De oriëntering van de Hz-rand wordt berekend
uit de oorspronkelijke gemiddelde waarne-
63
TPS400-5.0.1nl