Methode 2: uit coördinaten
Om de oriëntatie te bepalen kan eveneens een richt-
punt met bekende coördinaten worden gebruikt.
1.
Voor oriëntering uit coördinaten.
2. Invoeren van een oriënteringspuntnummer en
bepaling van het gevonden punt.
3. Invoeren en bevestigen van de prismahoogte.
Voor de bepaling van de oriëntering kunnen maxi-
maal 5 richtpunten met bekende coördinaten
worden gebruikt.
1) 1. Richtpunt
2) 2. Richtpunt
3) 3. Richtpunt
Programma's
Richtpunt coördinaten kunnen zowel uit het interne
geheugen worden opgeroepen als handmatig
worden ingevoerd.
De reeks handelingen komt overeen met die voor de
Vrije Standplaats.
Na elke meting wordt gevraagd of u wilt vervolgen of
niet. Een JA antwoord brengt u terug naar de
dialoog: Meten om aanvullende metingen uit te
voeren. Een NEE antwoord brengt u naar de
dialoog: Resultaten.
[BEREKEN]
Berekent en toont de resultaten van
de oriëntering.
[ExtraPt]
Voer een extra richtpunt in.
1/I
Statusindicator; toont, dat het eerste punt
werd gemeten in kijkerstand I.
1/I II
Eerste punt gemeten in kijkerstand I en II.
Hz:
Na de eerste meting kunnen de volgende
richtpunten (of hetzelfde punt bij wisselen
van de kijkerstand) snel worden gevonden
door het instrument te draaien naar
0°00'00".
55
TPS400-5.0.1nl