VÓÓR HET STARTEN VAN DE MOTOR
1. Controleer of de motor in het water hangt.
2. Controleer of de brandstofslang goed is aan-
gesloten op de motor en de tank.
3. Richt de uitstroomopening in de gewenste
richting.
4. Controleer of de ontluchting van de brand-
stoftank in orde is en of de aanwezige
brandstoffilters
schoon zijn. Als de brandstoftank is voorzien
van een ontluchting die met de hand moet
worden bediend, controleer dan of deze
geheel geopend is.
50
Brandstofslang
in
de
leidingen/slangen
5. Controleer of de motor in de neutraalstand
staat.
6. Controleer of de borgplaat van de man-
overboord-schakelaar aangebracht is en de
stuurman (-vrouw) het koord van de man-
overboord-schakelaar
lichaam vastgemaakt heeft.
ergens
aan
het