Transmitter installeren
Elektrische aansluitingen
— De elektrische installatie mag alleen door een deskundige worden aangebracht
en aangesloten, onder inachtneming van de toepasselijke voorschriften. Daarbij
dient naar keuze een afgeschermde of niet afgeschermde leiding te worden ge-
bruikt (bijv. LiY, LiYCY).
— Aansluiting op de centrale met min. 2-aderige leiding, aderoppervlak 0,5 tot
2
2,5 mm
.
— Bij stroomwaarden tussen 0 en 22 mA moet een gelijkspanning aanwezig zijn op
de transmitter tussen 12 V DC en 30 V DC.
Installatie 4 tot 20 mA stroomlus van de transmitter
2-aderige aansluitkabel in cable gland monteren, afsnijden op lengte en isolatie
strippen (ca. 80 mm).
Evt. aanwezige afscherming zodanig korter maken dat geen kortsluiting kan op-
treden.
Kabel aansluiten:
1 Klem 2-polig voor Polytron 3000 – let op de polariteit (Markering in het doc-
kingstation). Overtollige aders korter maken of
2 in klem, 4-polig, vastzetten.
1 Aansluitklem weer in de houder plaatsen.
Kabel in houder vastzetten.
De installatie-instructie vouwen en in het Dräger Docking Station plaatsen voor
toekomstig gebruik.
Raincover (bescherming tegen stof en spatwater) weer plaatsen.
Installatie op de centrale
Afscherming op aarding van de centrale aansluiten (bijv. behuizing, aardingsrail,
enz.).
Dräger Polytron 3000 transmitter op een Dräger centrale aansluiten
(bijv. Regard, Regard 3900, QuadGard, Unigard of Polytron):
— Meer informatie t.a.v. de aansluiting vindt u in de handleiding van de Dräger cen-
trale.
Dräger Polytron 3000 transmitter aansluiten op 4 tot 20 mA centrales van
andere fabrikanten:
— Bij het bedrijf met centrales van andere fabrikanten dient u ervoor te zorgen dat
de spanning van de transmitter bij 3 mA niet beneden de 12 V valt. Voedings-
spanning, last- en kabelweerstand alsmede weerstand van de veiligheidsbarriè-
re (indien van toepassing) in acht nemen.
— Meer informatie over de aansluiting vindt u in de handleiding van de te gebruiken
centrale.
Installatie van de transmitter in mijnen waarin mijngas kan optreden
— Tussen de transmitter en het centrale apparaat een veiligheidsbarrière of een
voeding met de juiste goedkeuring voor explosieveiligheid (apparaatcategorie
M1) inbouwen.
— Er mogen uitsluitend veiligheidsbarrières of voedingen met de volgende
kenwaarden worden gebruikt:
U
(V
) ≤ 30 V, I
(I
O
OC
O
SC
— Erop letten dat de maximaal op de veiligheidsbarrière of de voeding aansluitbare
capaciteit en inductiviteit niet wordt overschreden (rekening houden met leiding).
De veiligheidstechnische ingangsparameters van de transmitter zijn: Ci = 0 nF,
Li = 50 μH.
8
) ≤ 0,3 A, P
≤ 700 mW.
O
2
1