Inhoudsopgave
Advertenties
7.6 Installatievoorbeeld
6
2
8
3
8. Slaglengteverstelling
Opgelet
De slaglengte mag tijdens de stilstand van de
pomp niet versteld worden!
Slaglengte als volgt instellen:
1. Bevestigingsschroef van de regelknop tegen de
wijzers van de klok in (naar links) lossen.
2. Slaglengte op de gewenste waarde volgens de
pompkarakteristieken (hoofdstuk 5) instellen.
3. Met behoud van de instelling van de slaglengte,
de bevestigingsschroef weer vastdraaien.
9. Inbedrijfstelling
1. Vóór de inbedrijfstelling van de doseerpomp
moeten alle in het hoofdstuk „Installatie"
(hoofdstuk 7) vermeldde werkzaamheden
uitgevoerd worden. De pomp moet met de
bijgeleverde olie gevuld worden. Ook de
veiligheidsaanwijzingen moeten in acht genomen
worden.
2. De doseerpomp wordt via een extern te installeren
besturing ingeschakeld.
3. De handmatige of elektrische capaciteits-
verstelling moet voor betere aanzuiging op
maximale slag ingesteld worden. Tijdens het
eerste aanzuigen moet zonder tegendruk gestart
worden. Daartoe is de installatie van een
16
5
4
7
1
Technische veranderingen voorbehouden
Legende:
1
MEMDOS MR
2
Elektrisch roerwerk
3
Container
4
Overstortventiel
5
Membraanafsluiter
6
Injectiestuk
7
Pulsatiedemper
8
Drukhoudventiel
ontlastingsklep aan de perszijde van de
doseerpomp aan te bevelen.
4. Wanneer een aanzuighulp geïnstalleerd is, moet
deze eerst met chemicaliën gevuld worden. Indien
de doseerpomp niet aanzuigt, persventiel eruit
uitdraaien en water of chemicaliën (indien niet
gevaarlijk!) in de doseerkop vullen. Ventiel weer
monteren en laten aanzuigen.
5. Indien een ontluchtingsinstallatie als afzonderlijk
armatuur ter beschikking staat, moet deze zo ver
geopend worden, tot vloeistof vrijkomt en daarna
weer gesloten worden. Bij uitgassende vloeistoffen
moet een voortdurende stroming (ca. 1 druppel
per 1...3 slagen) ingesteld worden.
6. Wanneer het correcte verpompen begonnen is,
wordt de gewenste capaciteit met de regelknop
(zie hoofdstuk 8) of d.m.v. de elektrische
afstandsinstelling ingesteld. Voor de eerste
benadering dienen de pompkarakteristieken
(hoofdstuk 5). Afhankelijk van de installatie en de
gebruikte chemicaliën kunnen deze waarden
afwijken en moeten onder bedrijfsomstandigheden
gecontroleerd worden.
7. Voor schade van over- of onderdoseringen ten
gevolge van foutieve instellingen aan de pomp of
ontbrekende of foutieve installatie van de
aanwezige armaturen is de fabrikant van de
doseerapparaten niet verantwoordelijk.
4.06
Advertenties
Inhoudsopgave
