GEBRUIK
CONTROLE VOOR STARTEN
1 .
Controleer waterniveau in expansietank.
2.
Controleer smeerolieniveau in motor met behulp van de peilstok.
3.
Controleer brandstofniveau in de tank en open de brandstoftoevoerkraan.
4.
Controleer of de wierbak schoon is.
5.
Open de buitenboordwaterkraan.
STARTEN
De keerkoppeling moet in de neutraalpositie staan.
KOUDE MOTOR
Geef geen gas en trek de chokeknop uit. Draai de startsleutel naar stand 3 en laat deze los zodra de motor aanslaat. Start niet langer dan
1 0 seconden achtereen. Druk de choke zo spoedig mogelijk terug. Indien er te lang gestart is met uitgetrokken choke, tap dan de
brandstof af door het kraantje onderaan het luchtfilter te openen.
WARME MOTOR
Geef een beetje gas. Draai de startsleutel naar stand 3 en laat deze los zodra de motor aanslaat.
CONTROLE NA STARTEN
1.
Als het oliedruk-controlelampje niet gedoofd is, stop de motor dan onmiddellijk.
2.
Controleer of de dynamo bijlaadt.
Controleer of het buitenboord-koelwater doorstroomt.
3.
VAREN
1.
Geef de motor de tijd om op bedrijfstemperatuur te komen, voordat hij vermogen moet leveren.
2.
Controleer de temperatuur, de oliedruk en de dynamo aan de hand van het instrumentenpaneel.
3.
Schakel alleen als het gas dicht staat.
4.
Zet de keerkoppeling altijd neutraal als de motor stationnair draait. Schakel niet als het motortoerental meer dan 1000 omw/min. bedraagt. Geef
nadat de schroef gaat draaien iets meer gas zodat men zeker is dat de centrifugaalkoppeling niet slipt.
4