9 Ventilatie
Voor de toevoer van verbrandingslucht moet zich bovenin de motorruimte een kanaal bevinden met een doorlaat van minstens
van eventuele aanwezige dampen wordt een zelfde kanaal aangebracht welke beneden in de motorruimte uitkomt.
10 BRANDSTOFSYSTEEM
De motor is voorzien van een brandstofopvoerpomp. Plaats de brandstoftank zo laag mogelijk. Brandstoftanks worden gemaakt van staal, rubber of
kunststof, niet van koper. De tank moet voorzien zijn van een waterzak, een vuldop, een ontluchting, een zuigaansluiting en een pijpje om de waterzak
l eeg te pompen. De zuigaansluiting moet ± 2 cm boven de bodem aanzuigen. Alle doorvoeringen moeten door de bovenzijde van de tank gaan. De
vuldop en de ontluchting moet bovendeks uitkomen. Alle metalen delen van het brandstofsysteem moeten geaard zijn. Voor de toevoerleiding kan het
beste een koperen leiding met een doorlaat van 4 mm worden toegepast. De aansluiting op de motor moet flexibel zijn, bijv. door middel van een slang.
Het gebruik van bodemtanks wordt afgeraden in verband met condensvorming.
11 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
De motor en het instrumentenpaneel zijn voorzien van bedradingen met stekkers. De verbinding wordt tot stand gebracht door de meegeleverde
tussenkabel te monteren. De 12 V. startaccu, 'van minstens 80 amp/u. wordt aangesloten met 2 kabels welke op de motor gemonteerd zijn. De voeding
voor de elektrische installatie van het schip (verlichting e.d.) kan niet op het instrumentenpaneel worden aangesloten. Hiervoor kan de + aansluiting van
de startmotor of de positieve accupool gebruikt worden. De motor moet goed massa maken met het schip door middel van een massa-strip. Demonteer
de accu-kabels zodra er aan boord elektrisch gelast wordt. Het lassen kan schade veroorzaken aan de dioden van de regelaar en de wisselstroomdynamo.
12 AFSTANDBEDIENING
Voor de bediening van motor en keerkoppeling moet de bijgeleverde bedieningskast gebruikt worden. Monteer de bedieningskast en de kabels volgens de
bijgevoegde instructies.
Om de chokekabel te monteren wordt in de stuurstand op een gemakkelijk bereikbare plaats een gat van 10 mm 6 geboord. Monteer de chOkeknop niet
i n het instrumentenpaneel.Om een goede toegankelijkheid van de stuurstand te verkrijgen, wordt aangeraden de chokeknop aan de zijkant te bevestigen.
De kabel wordt op het chokehandel van de carburateur gemonteerd.
I NBOUWADVIEZEN
10 cm. Voor de afvoer
m
21