Opmerking: Voer de handelingen uit in deze volgorde:
1. Verbind het netsnoer met de netvoedingsadapter.
2. Sluit de voedingsadapter aan op de netvoedingsaansluiting op de computer.
3. Sluit het netsnoer aan op een werkend stopcontact.
Tips voor het gebruik van de wisselstroomadapter
• Haal de stekker uit het stopcontact als de wisselstroomadapter niet in gebruik is.
• Wikkel het netsnoer niet strak om de transformator van de wisselstroomadapter als het op de
transformator is aangesloten.
De batterij gebruiken
Als u met uw computer wilt werken terwijl er geen stopcontact in de buurt is, bent u voor de voeding
van uw computer afhankelijk van de batterij. Verschillende componenten van de computer hebben een
verschillend stroomverbruik. Als u componenten met een hoog stroomverbruik vaker gebruikt, raakt de
batterij uiteraard sneller leeg.
Doe meer en werk langer op de batterijen van uw ThinkPad. Mobiliteit heeft een revolutie teweeggebracht
doordat mensen hun werk overal mee naar toe kunnen nemen. Met ThinkPad-batterijen kunt u langer
werken zonder gebonden te zijn aan een stopcontact.
De oplaadstatus van de batterij controleren
Beweeg de muisaanwijzer naar het batterijstatuspictogram in het systeemvak van Windows om de
batterijstatus te controleren. Het batterijstatuspictogram geeft het percentage resterend batterijvermogen
aan en toont hoe lang u de computer kunt gebruiken voordat u de batterij moet opladen.
De snelheid waarmee de batterijspanning terugloopt, bepaalt uiteindelijk hoe lang u de computer kunt
gebruiken voordat u de batterij weer moet opladen. Omdat iedere computergebruiker anders werkt en
andere eisen stelt, is het bijzonder moeilijk te voorspellen hoe lang een opgeladen batterij meegaat. De
twee belangrijkste factoren zijn:
• De hoeveelheid energie in de batterij op het moment dat u begint met werken.
• De manier waarop u uw computer gebruikt. Bijvoorbeeld:
– Hoe vaak u het opslagstation opent.
– Hoe helder maakt u het computerscherm?
– Hoe vaak gebruikt u de functie voor draadloze communicatie?
.
Hoofdstuk 2
De computer gebruiken
31