70
70
70
70
70
70
70
70
70
+60%
70
4. Individuele aanpassing van de motorische ondersteuning
Wanneer de gebruiker de eenvoudige rijmanoeuvres onder de knie heeft, kan de moto-
rische ondersteuning worden verhoogd van niveau 1 naar niveau 2. Het systeem reage-
ert nu met aanzienlijk meer ondersteuning dan op niveau 1 het geval was.
Naarmate de motorische ondersteuning toeneemt, wordt ook de geprogrammeerde „na-
loop" langer. (Naloop is de tijd waarin de motor na het aanduwen van de grijpringen
nog elektromotorisch blijft ondersteunen en aandrijven). Hoe langer de motor na ie-
dere aanduwbeweging naloopt, des te minder vaak hoeft de rolstoelgebruiker opnieuw
aan te duwen om een bepaalde afstand af te leggen. Dit effect is met name op hellin-
gen erg gunstig. De gebruiker hoeft - in tegenstelling tot de handaandrijving - minder
vaak opnieuw aan te duwen. Dat bevordert een vloeiende voortgang en spaart kracht.
Op niveau 2 is gelijkmatig aanduwen heel belangrijk om precies rechtuit te kunnen ri-
jden. Vooral in het begin wordt op niveau 2 soms „zigzag" gereden. Dit houdt verband
met de hierboven beschreven naloop van het wiel en ook met de individuele bewe-
gingspatronen van de rolstoelgebruiker. Uit gebruikerstests blijkt echter dat de proef-
personen na 1 à 2 dagen van gewennen de techniek goed onder de knie hebben.
Laat de rolstoelgebruiker de hierboven beschreven rijoefeningen nu ook uitvoeren met
de motorische ondersteuning op niveau 2.
5. Compenseren van krachtverschil
Om gelijkmatig te kunnen rijden, moeten de stelknoppen ([2], zie blz. 4) aan de beide
+80%
e·motion wielen zodanig op elkaar worden afgestemd dat een eventueel krachtverschil
tussen de linker- en rechterarm van de rolstoelgebruiker wordt gecompenseerd. U kunt
dit testen tijdens het rijden op een recht stuk weg: als het rijden ongelijkmatig gaat
en de gebruiker aan één kant herhaaldelijk extra moet aanduwen, is aan die kant een
grotere krachtsinspanning vereist.
Verhoog of verlaag de gevoeligheid van een van beide wielen om een onevenwichtig-
heid te compenseren. De rolstoelgebruiker dient na elke wijziging van de instelling
een eindje rechtuit te rijden zodat u het resultaat van de gewijzigde instelling kunt
beoordelen.
Als de sensoren verschillend zijn ingesteld, moeten de bijgeleverde stickers „R" op het
rechterwiel en „L" op het linkerwiel worden geplakt om te voorkomen dat de wielen
na het demonteren bij het opnieuw monteren worden verwisseld. Als de instellingen
hetzelfde zijn, kunnen de e·motion wielen aan om het even welke kant worden beves-
tigd.