Aarding
Uw systeem moet worden geaard. Lees de
waarschuwingen in de handleiding van uw
spuitapparaat. Controleer uw plaatselijke
elektrische wetgeving.
•
Pomp: gebruik een massadraad en een klem, zoals
aangegeven in de gebruikershandleiding van het
spuitapparaat.
•
Lucht- en vloeistofslangen: gebruik alleen
elektrisch geleidende materiaalslangen met een
maximum gecombineerde slanglengte van 150 m
(500 ft.) om een goede doorlopende aarding te
verkrijgen. Controleer de elektrische weerstand van
de slangen. Als de totale weerstand op de massa
hoger is dan 29 megaohm, vervang de slang dan
onmiddellijk.
•
Luchtcompressor: lees de aanwijzingen van de
fabrikant van het materiaal.
•
Spuitpistool: aarding via aansluiting met een goed
geaarde vloeistofslang en pomp.
•
De vloeistofhouder: volg de plaatselijk geldende
voorschriften.
•
Het te spuiten object: volg de plaatselijk geldende
voorschriften.
•
Emmers met oplosmiddel die worden gebruikt
bij het spoelen: volg de plaatselijk geldende
voorschriften. Gebruik alleen geleidende metalen
emmers; plaats ze op een geaarde ondergrond.
Plaats de emmer niet op een niet-geleidende
ondergrond, zoals papier of karton, aangezien dan
de continuïteit van de aarding wordt onderbroken.
•
Handhaaf doorlopende aarding bij het reinigen
of het ontlasten van de druk: houd een metalen
onderdeel van het spuitpistool stevig tegen de
zijkant van een geaarde metalen emmer en spuit
vervolgens met het pistool.
3A1247G
De apparatuur
doorspoelen voor gebruik
De apparatuur is getest met lichte olie, die in
de apparatuur is gebleven om de onderdelen te
beschermen. Om te voorkomen dat uw vloeistof met
olie wordt vervuild, moet de apparatuur voor het eerste
gebruik worden gespoeld met een geschikt oplosmiddel.
Zie Spoelen op pagina 13.
Verhoudingcontrole
Voer de verhoudingscontroleprocedure uit na iedere
wijziging aan de verhoudingsregelaar. Gebruik
verhoudingscontroleset 24F375 om de verhouding
bij de mengverdeler te controleren. Zie handleiding
3A0421 voor aanwijzingen en onderdelen.
LET OP
Om een onjuiste verhouding te voorkomen bij
gebruik van toevoerpompen in uw systeem, mag de
toevoerdruk niet meer dan 25% van de uitlaatdruk
van de verhoudingsregelaar tijdens afgifte zijn. Door
een hoge toevoerdruk kunnen de terugslagkleppen
van de doseerpomp gaan drijven, wat een
onbetrouwbare controle tot gevolg heeft.
Aarding
11