12.2
Het toestel dient in een droge en koele ruimte te worden opgeslagen. Bij
langdurige opslag moet de batterij ontkoppeld worden via de batterijdeur
die zich aan de onderzijde van het toestel bevindt. Dit dient te worden
uitgevoerd door een gekwalificeerde technicus.
Opslag en vervoerscondities
Gebruikscondities
12.3
Dit toestel is voorzien van een NiMH batterij. Wanneer het toestel
ontkoppeld wordt van de netvoeding, schakelt het automatisch over op
batterijmodus.
Voor het eerste gebruik moet de batterij gedurende ca.5 uur opgeladen
worden door het toestel op de netvoeding aan te sluiten, zonder het te
gebruiken.
De maximale autonomie van de batterij wordt bereikt na verschillende
oplaad/ontlaadcycli.
Bij veelvuldige werking op netspanning, kan de autonomie van de
batterij afnemen. Om dit risico te beperken wordt aanbevolen om
ongeveer om de 4 weken het toestel op batterij te laten werken tot het
BATTERIJ VOORALARM optreedt.
46
Omgevingscondities
Temperatuur: -10°C tot +60°C.
Druk: 500 hPa tot 1060 hPa.
Vochtigheid: 10% tot 90%, geen condensatie.
Temperatuur: 5°C tot 40°C.
Druk: 700 hPa tot 1060 hPa.
Vochtigheid: 20% tot 90%, geen condensatie.
Hoogte: maximaal 3000 m.
Gebruik van de interne batterij