1. Parkeerremhendel
Aan-/Uit-schakelaar
De AAN-/UIT-schakelaar (Figuur 20), waarmee
de elektrische systemen van het voertuig worden
geactiveerd, heeft twee standen: UIT en AAN. Draai het
sleuteltje naar rechts op AAN om het voertuig en de
accessoires in werking te stellen. Nadat u het voertuig
tot stilstand hebt gebracht, draait u het sleuteltje naar
links op UIT. Verwijder het sleuteltje voordat u het
voertuig verlaat.
1. AAN-/UIT-schakelaar
2. Claxonknop
3. Lichtschakelaar
4. Accumeter/urenteller
Claxonknop
Met een druk op de claxonknop stelt u de claxon van
het voertuig in werking (Figuur 20).
Schakelhendel
De accumeter/urenteller geeft aan hoe hoog de
laadstroom van de accu's (Figuur 20 en Figuur 24) is en
het aantal uren dat het voertuig in bedrijf is geweest.
De accumeter bevindt zich aan de bovenkant van het
LCD-scherm. Als de accu's volledig zijn opgeladen,
Figuur 19
Figuur 20
5. Statuslampje van voertuig
6. Voedingsschakelaar van
laadbak (optioneel)
7. Schakelaar van achterlift
(optioneel)
8. Richtingschakelaar van
het voertuig
ziet u 10 streepjes lopen van de 0 naar de 1 stand. Als
de accu's worden gebruikt, verdwijnen de streepjes,
te beginnen aan de rechterkant. Voor uitgebreide
informatie over de accumeter, zie Werking en gebruik
van het accusysteem in Gebruiksaanwijzing , bladz. 22.
De urenteller bevindt zich aan de onderkant van het
LCD-scherm. De urenteller registreert het aantal uren
dat het voertuig wordt gebruikt, als het sleuteltje op
AAN staat en het voertuig in beweging is.
Schakelaar voor richting van het
voertuig
Met deze schakelaar (Figuur 20) kunt u het voertuig in
de vooruit- of de achteruitstand zetten.
Statuslampje van voertuig
Het voertuig is uitgerust met een computer die
de werking van de elektrische systemen van het
voertuig controleert. Deze computer geeft de
status van het voertuig aan door middel van een
statuslampje. Controleer altijd dit lampje als u de
AAN-/UIT-schakelaar op AAN zet(Figuur 24). Als
er geen problemen zijn en het voertuig kan worden
gebruikt, brandt het lampje.
Indien zich een probleem voordoet, gaat het knipperen.
Het lampje gaat met tussenpozen knipperen indien zich
problemen of gebeurtenissen voordoen. Als het lampje
knippert, zie Problemen, oorzaak en remedie , bladz. 38,
waar de knippercodes worden uitgelegd.
Lichtschakelaar
Met deze schakelaar kunt u de koplampen aan- en
uitzetten (Figuur 20).
Schakelaar van laadbaklift (optioneel)
Met deze schakelaar kunt u de laadbak ophalen en
neerlaten (Figuur 20).
Schakelaar van achterlift (optioneel)
Met deze schakelaar kunt u de achterlift bedienen
(Figuur 20).
Schakelaar van snelheidsbegrenzer
Deze schakelaar, die zich onder de bekerhouder
(Figuur 21) bevindt, heeft twee standen: UIT en AAN.
Draai het sleuteltje naar rechts op AAN om de maximale
20