Opstelling van het apparaat
Bij de opstelling van het apparaat moeten in principe de
richtlijn van de bouwverordening en de stookverorde-
ning van de betreffende deelstaat worden nageleefd.
Bij de vaststelling van de opstellingsplaats in de open
lucht en binnen moeten de eisen worden afgestemd ten
aanzien van:
◊
De brandveiligheid en de bedrijfsgevaren
◊
Het aanhouden van voldoende veiligheidsafstand
◊
De werking
Ruimteverwarming, vrijblazend of kanaalsysteem,
onder- resp. overdruk in de opstellingsruimte.
◊
Algemene belangen
Warmtevraag, ruimtetemperatuur, nominale luchtvo-
lumestroom, luchtverdeling, behoefte aan circulatie-
of frisse lucht en plaatsbehoefte.
◊
De gasafvoer
◊
Montage-, reparatie- en onderhoudsmogelijkheden
◊
Opstelling binnen
Verhouding van ruimtevolume tot nominale warmte-
capaciteit, met name bij natuurlijk geventileerde
ruimtes.
Opstelling
◊
De apparaten moeten, binnen en buiten, stabiel op
een vlakke, draagkrachtige en niet-brandbare onder-
grond en buiten verkeerszones, b.v. ook van kranen,
worden opgesteld.
◊
Bij zachte ondergrond moeten adequate fundamen-
ten, zoals b.v. kanthouten, onder de transportijzers
worden aangebracht.
◊
Bij alle maatregelen moet voor een spanningsvrije
en horizontale opstelling van het apparaat gezorgd
worden!
◊ De apparaten moeten zo worden opgesteld en wer-
ken, dat personeel niet in gevaar kan worden ge-
bracht door afvoergassen en stralingswarmte en er
geen brand kan ontstaan.
◊ De apparaten moeten zo worden opgesteld, dat er
geen gevaren of ontoelaatbare belastingen van uit-
gaan.
Schokken, trillingen of geluiden.
◊ De apparaten moeten zo opgesteld en gemonteerd
worden, dat ze gemakkelijk toegankelijk zijn voor re-
paratie- en onderhoudswerkzaamheden.
◊ Bedieningselementen die als ze ondeskundig geacti-
veerd worden, tot gevaarlijke bedrijfstoestanden
kunnen leiden, moeten tegen onbevoegde activering
beveiligd worden.
◊ De apparaten mogen niet in ruimtes of omgevingen
worden opgesteld en werken waar brand- of explo-
siegevaar bestaat.
◊ De apparaten mogen in ruimtes alleen worden opge-
steld en werken, als de apparaten een voor de ver-
branding toereikende hoeveelheid lucht wordt toege-
voerd en de afvoergassen via gasafvoerkanalen naar
de open lucht worden geleid.
6
◊ Een voor de verbranding toereikende natuurlijke
luchttoevoer is gegarandeerd als b.v.
- het volume van de ruimte in m³ minstens overeen-
komt met de 10-voudige nominale warmtebelas-
ting in kW van alle in de ruimte werkende appara-
ten en door ramen en deuren een natuurlijke
luchtcirculatie gegarandeerd is.
◊ Een goede natuurlijke be- en ontluchting is b.v. ge-
garandeerd als
- het volume van de ruimte in m³ minstens overeen-
komt met de 30-voudige nominale warmtebelas-
ting in kW van alle in de ruimte werkende appara-
ten en door ramen en deuren een natuurlijke
luchtcirculatie gegarandeerd is.
Gasafvoer
In de open lucht of open hallen kan het apparaat wer-
ken zonder speciale gasafvoer.
Voor de veilige afvoer van de afvoergassen moet ech-
ter een gasafvoerbuis van 1 m met geïntegreerde re-
genkap (toebehoren) worden aangebracht om perso-
nen te beschermen tegen belasting en het indringen
van neerslag in de brandkamer te vermijden.
Bij opstelling binnen (gesloten hallen) is een deskundige
gasafvoer volgens de geldende voorschriften vereist.
Belangrijke informatie over langere gasafvoeren
Om beschadigingen van de brandkamer door de neerslag
van vocht (condensaat) bij langere gasafvoeren te vermij-
den moet u zorgen voor een goede installatie van de
gasafvoer met een condensaatval.
Brandstoftoevoer
Op de plaats van installatie moet door toegelaten veilig-
heidstanks voor een toereikende brandstoftoevoer ge-
zorgd worden.
◊ Neem absoluut eventuele aanvullende voorschriften
van de bouwverordeningen van de betreffende deel-
staten en de Technische regels voor brandbare
vloeistoffen „TRBF 210 en 280" in acht.
◊ Let er eveneens op dat de leidingdiameter wordt
ontworpen al naargelang de hele leidingweerstand,
de zuighoogte en verhoogde viscositeit bij lagere
temperaturen.
Onder bepaalde omstandigheden moet een olietrans-
portaggregaat worden ingezet.
◊ De zuigleiding in de tankbodem moet in principe van
een voetklep voorzien zijn.
◊ Om een zo storingsvrij mogelijk verwarmingsbedrijf
te garanderen moet ook bij lage buitentemperaturen
voldoende vloeibare stookolie beschikbaar zijn. Hier-
voor moeten adequate maatregelen, b.v. door de in-
zet van een tankverwarming, getroffen worden.
Paraffinevorming kan al plaatsvinden bij temperatu-
ren onder 5 °C!