6. INSTALLATIEVOORSCHRIFT VOOR DE VERWARMINGSINSTALLATEUR
6.1 Opstelling
De installatie moet voldoen aan de veiligheidseisen voor
centrale verwarmingsinstallaties NEN 3028/1986. Voor
inspectie en schoonmaakdoeleinden dient volgens NEN
3028/1986 achter de economiser, vóór de brander en
naast de gasstraat minimaal 1 m vrije ruimte beschikbaar
te zijn.
6.2 Waterzijdige installatie
De aanvoeraansluiting bevindt zich midden achter de
ketel, de retouraansluiting links naast de ECO (zie afb.1) .
Aanvoer- en retouraansluiting bestaan uit flenzen NW
150 vlgs DIN 2633. De waterzijdige verbindingen tussen
ketel en ECO behoren tot de levering van de unit en wor-
den door de montagedienst van Remeha gemonteerd
(incl. appendages). Het retouraansluitstuk is voorzien van
2 gaten R
3
/
" en 1 gat R
4
- 1 gat R
3
/
" voor montage van een vul- en aftapkraan
4
3
- 1 gat R
/
" afgeplugd
4
1
- 1 gat R
/
" voor de montage van thermostaat TR 3.
2
De ECO is voorzien van een R
De veiligheidsklep dient qua afmeting en plaatsing te vol-
doen aan de eisen, zoals gesteld in NEN 2038/1986
(art.nr. 10.3 en 12). Indien kan worden verwacht dat vuil
uit de installatie naar de ketel wordt gevoerd, adviseren
wij in de retouraansluiting tussen het c.v.-net en de ECO
een vuilafscheider te plaatsen. In de praktijk blijkt vuil-
transport veelvuldig op te treden na een uitgevoerde
installatie- circuitreiniging.
6.3 Rookgasafvoer
De stuwdruk van de ventilatorgasbrander moet voldoen-
de groot zijn om het rookgastransport door het gietijzeren
ketelblok, de ECO en de rookgasafvoerleiding te waar-
borgen.
Aan het rookgasafvoersysteem te stellen eisen:
- Plaatsing:
De toe te passen rookgasafvoerleiding (zie onderstaan-
de specificatie en de GAVO) dient qua uitmondingsposi-
tie te voldoen aan het gestelde in de NPR 3378. In si-
tuaties waarin niet aan deze eis kan worden voldaan,
adviseren wij u overleg te plegen met het plaatselijk
gasbedrijf of met onze afdeling Marketing & Sales sup-
port. Gezien de ontwikkelingen op dit gebied zijn veelal
anderen oplossingen (b.v. het voeren van het kanaal)
mogelijk.
- Materiaal: Aluminium of corrosievaststaal.
- Uitvoering: Enkelwandig, star bij toepassing van alumi-
nium en star of flexibel bij toepassing van corrosie-
vaststaal.
- Rookgasafvoeraansluiting:
Vernauwingen c.q. verwijdingen bij aansluitingen op het
rookgasafvoersyteem zijn toegestaan.
- Constructie:
De toe te passen rookgasafvoerleiding dient qua con-
structie op de naden en verbindingen lucht- en water-
1
/
"
2
1
/
" vul- en aftapkraan.
2
dicht te worden uitgevoerd. Indien voeringkanalen in
bouwkundige schoorstenen worden toegepast, dan
dienen deze te worden vervaardigd uit een luchtdichte,
enkelwandige aluminium of corrosievaststalen con-
structie. Aluminium is toegestaan, mits het kanaal star
wordt uitgevoerd en er geen contact is met het bouw-
kundige gedeelte van het verbrandingsgasafvoer-
systeem. Inspectie van het voeringkanaal moet
mogelijk zijn.
6.4 Condensatiewaterafvoer
Het uit de ECO tredende condensatiewater, dat wordt
gevormd bij een retourwatertemperatuur lager dan 55°C,
dient naar het riool te worden afgevoerd. Voor de afvoer
van het condensatiewater dient een corrosievaststalen
pijp te worden toegepast of het condensatiewater wordt
rechtstreeks via een trechter afgevoerd. Het conden-
satiewater dient door middel van een trechter naar het
riool te worden afgevoerd. In de verbindingsleiding
tussen trechter en riool dient eveneens een sifon te wor-
den opgenomen. De condensatiewater-afvoerende lei-
ding dient een afschot te hebben van minimaal 5 mm per
meter.
De ECO is standaard voorzien van een sifon, welke niet
afgestopt mag worden.
Voor het inbedrijfstellen dient de sifon te worden gevuld
met ongeveer 1 liter water, om een goede werking van
de sifon te waarborgen. In situaties waarin nooit vorming
van condensatiewater zal optreden, dient de watervulling
van de sifon regelmatig te worden gecontroleerd. Bij niet
gevulde sifon zal rookgasuittreding plaatsvinden.
6.5 Ontluchting
In de verbindingsleiding tussen ketel en ECO is een au-
tomatische ontluchter gemonteerd (behoort tot levering
Remeha).
6.6 Beveiliging van het rookgastransport
De beveiliging van het rookgastransport wordt gereali-
seerd door de meegeleverde maximaal-drukschakelaar
Pmx.
Deze drukschakelaar Pmx dient bij het in bedrijfstellen
afgesteld te worden op een druk die behoort bij een
toegestane giftigheidsindex van 2. Deze instelling kan
worden uitgevoerd door tijdens het proefstoken het
gasverbruik te verhogen of het rookgasafvoersysteem
gedeeltelijk af te dekken.
6.7 Bevriezingsgevaar
Bij geoptimaliseerde installaties bestaat gevaar voor
beviezing van ongunstig geplaatste radiatoren of leidin-
gen. Het verdient daarom aanbeveling de installatiegroe-
pen van een minimaal- c.q. vorstthermostaat te voorzien,
welke aangesloten kan worden op het externe regelcom-
mando, klem 16 en 17 (zie elektrisch schema in par.7.5)
11