5.2 Normale bedrijfswijze gedurende het stooksei-
zoen
Door middel van thermostaat TR 2 wordt bij installatie-
retourtemperaturen lager dan 38°C, de shuntpomp CP1
ingeschakeld. De driewegkeuzeklep 3W dient in positie
1-2 te staan. Het verloop van de watertemperatuur in
het gietijzeren blok en de ECO is aangegeven in grafiek
1, afb. 04 het verloop van de installatiewatertemperatuur
in grafiek 2 , afb. 04. Bij oplopende buitentemperatuur,
dus dalende waterhoeveelheid uit het c.v.-net naar de
ECO, zal bij onderschrijding van de minimale waterdoor-
stroming (ca. 5%) de thermostaat TR 1 ingrijpen (85°C).
Hierdoor krijgt de driewegkeuzeklep 3W een commando
om positie 1-3 in te nemen. De waterdoorstroming van
de ECO wordt hierdoor gewaardborgd. Bij eventueel nog
verder oplopende ECO-temperatuur, b.v. bij uitval van de
shuntpomp CP1 zal de thermostaat Tmx de gasbrander
vergrendelend uitschakelen (95°C).
5.3 Opstoken van de installatie vanuit een zeer lage
watertemperatuur
(bv. bij optimalisatie van de installatie)
In deze situatie dient het gietijzeren ketelblok zo snel
mogelijk op minimaal 40°C retourwatertemperatuur te
worden gebracht. Hiervoor dient de shuntpomp CP 1 te
worden ingeschakeld, de driewegkeuzeklep 3W de posi-
tie 1-3 in te nemen en de warmtetoevoer naar de instal-
latie te worden geblokkeerd (de installatiemengklep IM
dient de positie 3-1 in te nemen).
Grafiek 1 Ketel
Afb. 04 Watertemperatuurverloop gedurende het stookseizoen
De regelthermostaat TR 3 (min. retourtemperatuur) dient
bij het bereiken van de ingestelde waarde van 40°C de
blokkering van de installatiemengklep IM te overbruggen.
Hierdoor wordt de regeling gestuurd zoals omschreven
onder 5.2 met dien verstande dat bij onderschrijding van
de temperatuur bij regelthermostaat TR 3 de besturing,
als omschreven onder 5.3 weer in werking treedt. Ter ver-
mijding van een pendeleffect dient de installatiemengklep
in fasen te worden opengestuurd.
5.4 Ketelbedrijf bij snel sluitende installatiemeng-
kleppen (poort 2 dicht)
(bv. bij overgang van dag- naar nachtsituatie)
Bij een zodanige stand van de installatiemengklep(pen)
dat minder watercirculatie door het gietijzeren blok
ontstaat dan 25% van de totale watercirculatie, dient de
circulatiepomp CP 1 te worden gestart. De driewegkeu-
zeklep 3W moet positie 1-3 innemen. Dit kan worden ze-
kergesteld door toepassing van een minimale flow-
schakelaar of een eindstand blokkering van de installatie-
mengklep IM (deze voorzieningen worden niet door
Remeha geleverd). Een andere, energetisch gezien niet
de meest ideale, oplossing is het continu laten draaien
van de shuntpomp CP 1.
Zie voor het installatievoorschrift voor de elektrotech-
nische installateur par. 7.
Grafiek 2 Installatie
10
remeha OD 15C HR