Regeling ontdooien A16:1 (fabrieksinstel-
ling)
Het ontdooien gebeurt actief (met compressor aan
■
en ventilator uit) of passief (met compressor uit en
ventilator aan).
Als de compressor loopt en temperatuur van de ver-
■
dampersensor (kanaal T7) onder de instelling in ka-
naal A9 valt, begint een time counter iedere minuut
op te tellen.
Kanaal S9 geeft de tijd tot het ontdooien in minuten
■
weer. Als deze waarde 0 minuten is, start het ontdooi-
en.
Als de kraagverwarmer geactiveerd wordt in kanaal
■
A14, is de omgevingstemperatuur lager of gelijk aan
2 °C, loopt de compressor en start de kraagverwar-
mer bij iedere derde keer ontdooien. De kraagverwar-
mer voorkomt de vorming van ijs op de ventilator-
kraag.
Als "ventilator ontdooien" geactiveerd is in kanaal
■
A15 zal, afhankelijk van de verdampingstemperatuur
en het al dan niet in zijn van de kraagverwarmer,
ventilator ontdooien starten tijdens ontdooien. Het
ventilator ontdooien voorkomt de vorming van ijs
op de ventilatorbladen en het ventilatorrooster.
Als de verdamper te koud is, start er een "beveiligde
■
ontdooiing" op. Deze ontdooiing kan ten opzichte
van een reguliere ontdooiing eerder worden opge-
start. Als er 10 beveiligde ontdooiingen op rij voorko-
men, wordt een permanent alarm 19 (kanaal S1)
geactiveerd.
Als ontdooien nodig is, start passief ontdooien bij T1
■
≥ 4 °C en is de compressor gestopt, omdat aan de
verwarmingsvereiste is voldaan.
Actief ontdooien bij T1 < 4 °C:
1. De vierwegklep schakelt over op ontdooien.
2. De ventilator stopt en de compressor blijft lopen.
3. Als het ontdooien voltooid is, schakelt de vierweg-
klep terug naar de verwarmingsstand waarna de
ventilator na 30 seconden weer begint.
4. De omgevingstemperatuursensor is vergrendeld
en het alarm voor hoge temperatuur wordt gedu-
rende twee minuten na ontdooien geblokkeerd.
Passief ontdooien T1 ≥ 4 °C:
1. De compressor stopt.
2. De vierwegklep schakelt niet over.
3. Ventilator draait op hoge snelheid.
4. Als het passief ontdooien klaar is, start de compres-
sor.
5. De omgevingstemperatuursensor is vergrendeld
en het alarm voor hoge temperatuur wordt gedu-
rende twee minuten na ontdooien geblokkeerd.
Passief ontdooien wordt beëindigd als tijd in S9 = A8.
Er zijn vijf mogelijke redenen waarom het actieve ont-
dooien wordt beëindigd:
1. De temperatuur van de verdampersensor heeft de
in kanaal A10 ingestelde temperatuur bereikt
(normale stop).
2. Als ontdooien langer dan 15 minuten is geacti-
veerd. Dit kan het gevolg zijn van te weinig energie
NIBE™ F2300
in de warmtebron, te harde wind op de verdamper
en/of een fout in de sensor op de verdamper
waardoor een te lage temperatuur wordt weerge-
geven (bij koude buitenlucht).
3. Als de temperatuur in retourleidingsensorkanaal
T3 zakt onder 10 °C.
4. De hogedrukschakelaar schakelt in tijdens ontdooi-
en. Dit wordt aangegeven als alarm 10 in kanaal
S1 en de compressor wordt gestopt. Na twee mi-
nuten start de compressor weer (als de druk om-
laag is gegaan). Als dit niet het geval is, wordt er
een constant hogedrukalarm afgegeven (alarm
06).
5. De temperatuur in retourleidingsensorkanaal T2
zakt onder 4 .
Regeling ontdooien A16:0
Als de compressor loopt en temperatuur van de ver-
■
dampersensor (kanaal T7) onder de instelling in ka-
naal A9 valt, begint een time counter iedere minuut
op te tellen.
Ontdooien start zodra de timer S9 heeft afgeteld of
■
er wordt voldaan aan de temperatuurvoorwaarden
voor ontdooien.
Als de kraagverwarmer geactiveerd wordt in kanaal
■
A14, is de omgevingstemperatuur lager of gelijk aan
2 °C, loopt de compressor en start de kraagverwar-
mer bij iedere derde keer ontdooien. De kraagverwar-
mer voorkomt de vorming van ijs op de ventilator-
kraag.
Als "ventilator ontdooien" geactiveerd is in kanaal
■
A15 zal, afhankelijk van de verdampingstemperatuur
en het al dan niet in zijn van de kraagverwarmer,
ventilator ontdooien starten tijdens ontdooien. Het
ventilator ontdooien voorkomt de vorming van ijs
op de ventilatorbladen en het ventilatorrooster.
Als de verdamper te koud is, start er een "beveiligde
■
ontdooiing" op. Deze ontdooiing kan ten opzichte
van een reguliere ontdooiing eerder worden opge-
start. Als er 10 beveiligde ontdooiingen op rij voorko-
men, wordt een permanent alarm 19 (kanaal S1)
geactiveerd.
Het ontdooien gaat als volgt in zijn werk:
1. De vierwegklep schakelt over op ontdooien
2. De ventilator stopt en de compressor blijft lopen.
3. Als het ontdooien voltooid is, schakelt de vierweg-
klep terug naar de verwarmingsstand waarna de
ventilator na 30 seconden weer begint.
4. De omgevingstemperatuursensor is vergrendeld
en het alarm voor hoge temperatuur wordt gedu-
rende twee minuten na ontdooien geblokkeerd.
Er zijn vijf mogelijke redenen waarom het ontdooien
stopt:
1. De temperatuur van de verdampersensor heeft de
in kanaal A10 ingestelde temperatuur bereikt
(normale stop).
2. Als ontdooien langer dan 15 minuten is geacti-
veerd. Dit kan het gevolg zijn van te weinig energie
in de warmtebron, te harde wind op de verdamper
en/of een fout in de sensor op de verdamper
waardoor een te lage temperatuur wordt weerge-
geven (bij koude buitenlucht).
Hoofdstuk 7 |
Bediening - Inleiding
29