6 Inbedrijfstelling en afstelling
Voorbereidingen
Zorg ervoor dat de warmtepomp niet kan worden
■
beschadigd tijdens transport.
Controleer voor inbedrijfstelling of het verwarmings-
■
circuit gevuld en goed ontlucht is.
Controleer het leidingsysteem op lekkage.
■
Vullen en ontluchten van het
verwarmingssysteem
1. Het verwarmingssysteem is tot op de vereiste druk
gevuld met water.
2. Ontlucht het systeem met de ontluchtingsnippel
op de meegeleverde flexibele leiding en mogelijk
ook de circulatiepomp.
Balanstemperatuur
De balanstemperatuur is de buitentemperatuur waarbij
het door de warmtepomp geleverde capaciteit gelijk
is aan de capaciteitsbehoefte in het gebouw. Dit bete-
kent dat de warmtepomp tot deze temperatuur de
gehele capaciteitsbehoefte in het gebouw voor zijn
rekening neemt.
Stel de balanstemperatuur, bijverwarming, in kanaal
A5 in.
Stoptemperatuur
Als de stoptemperatuur (kanaal A7) wordt ingesteld
tussen -10 en -25 C, wordt de aanvoertemperatuur li-
neair beperkt van -10 C / 65 °C tot -25 °C / 63 °C (zie
diagram op pagina 42).
Als de omgevingstemperatuur onder de ingestelde
waarde van de stoptemperatuur komt, moet de verwar-
ming plaatsvinden met behulp van de bijverwarming.
Softstarter
De F2300 is uitgerust met een softstart (AA10) die de
ingaande stroom voor de compressor beperkt.
NIBE™ F2300
QM20
Compressorverwarming
De F2300 is uitgerust met een compressorverwarming
die de compressor voor het opstarten opwarmt als de
compressor koud is.
Voorzichtig!
De compressorverwarming moet gedurende
6 – 8 uur voor de eerste start worden aange-
sloten, zie het hoofdstuk "Opstarten en inspec-
tie".
Kraagverwarmer
De F2300 is uitgerust met een kraagverwarmer die de
ventilatorkraag indien nodig opwarmt (niet geactiveerd
bij levering).
Voorzichtig!
De kraagverwarmer is uitsluitend nodig in die
gevallen waarin de omgevingstemperatuur
gedurende langere perioden te laag is.
Regeling fasevolgorde
De fasevolgordesensor (BA1) start zodra de voeding is
aangesloten op de warmtepomp. Controleer de fase-
volgorde zoals hieronder wordt weergegeven.
Bij een correcte fasevolgorde brandt een rode led.
■
Als er een fout is opgetreden in de fasevolgorde
■
ontvangt de warmtepomp een alarm 07 in kanaal
S1 en knippert de led.
Voorzichtig!
Controleer de fasevolgorde tijdens het starten!
Hoofdstuk 6 |
BA1
Inbedrijfstelling en afstelling
23