BEDIENING
Bediening
4.
Bediening
4.1
Beschrijving van het bedieningspaneel
VENTILATIE
6
5
4
3
1
Draaiknop
2
Draaischakelaar reset/ auto
3
Toestelmenu
4
Programmering toetsen
5
Controlelampje programmering
6
Bedieningsklep (open)
Statusweergave van de installatie
VENTILATIE
5
6
1
Warmtepompbedrijf
2
geen funktie
3
Ontdooien
4
Bijverwarming warm water
5
geen funktie
6
geen funktie
WWW.STIEBEL-ELTRON.COM
2
1
4.2
Bediening
De bediening is in drie niveaus onder-verdeeld. Het 1e en 2e be-
dieningsniveau zijn zowel voor de gebruiker als voor de instal-
lateur toegankelijk. Het 3e bedieningsniveau is aan de installateur
voorbehouden:
1e Bedieningsniveau (klep gesloten)
Hier kunnen de bedrijfstoestanden zoals de stand-by-stand,
programmafunctie, continue dag- en nachtfunctie etc. ingesteld
worden.
2e Bedieningsniveau (klep open)
Hier kunnen de installatieparameters zoals ruimtetemperaturen,
warmwater-temperaturen, verwarmingsprogramma's etc. inge-
steld worden.
3e Bedieningsniveau (alleen voor de installateur)
Dit niveau is met een code beveiligd en mag alleen door de instal-
lateur gebruikt worden.
4.3
Kort overzicht
Instellingen
Alle instellingen verlopen via eenzelfde schema
Bij het openen van de bedieningsklep schakelt de manager naar
de programmeermodus. Er verschijnt een wijzerteken
in het display op de installatieparameter KAMERTEMPERATUUR.
Door aan de knop
installatieparameter te verplaatsen die moet worden veranderd.
Druk op de toets
om de waarden van de installatieparameter
te wijzigen. Wanneer het rode controlelampje op toets
licht, is het mogelijk met knop
waarde te wijzigen. Druk opnieuw op toets . Het controlelampje
wordt gedoofd en de nieuw ingestelde waarde is opgeslagen. In-
dien het rode controlelampje na het opslaan via toets
gedoofd, is het mogelijk nog meer waarden van deze parameter te
1
wijzigen door nogmaals op toets
2
rode controlelampje is gedoofd, kan de programmeerprocedure
3
worden beëindigd.
4
Programmeerprocedure beëindigen
Na het invoeren en opslaan van de gewenste parameterwij-
zigingen, kan de procedure worden beëindigd door de be-
dieningsklep te sluiten. Indien er echter nog meer wijzigin-
gen moeten worden doorgevoerd, draai dan zo lang aan knop
tot op het display VORIGE verschijnt en druk dan op toets
. Op die manier gaat u terug naar het vorige niveau. Indien
de bedieningsklep bij een verlicht controlelampje met toets
wordt gesloten, dan gaat de manager terug naar de uitgangs-
positie. De gewijzigde waarde is echter niet opgeslagen.
Dit lezen!
Bij de eerste ingebruikname wordt een installatie-
inspectie uitgevoerd. Dat wil zeggen dat alle sen-
soren die op dat moment zijn aangesloten, op het
display worden weergeven wanneer deze worden
opgevraagd. Sensoren die niet waren aangesloten
voordat de voedingsspanning werd ingeschakeld,
worden door de manager niet herkend en om die
reden evenmin weergegeven. Het wijzerteken slaat
de installatieparameters over.
te draaien is het mogelijk de wijzer naar de
de op dat moment weergegeven
te drukken. Pas wanneer het
onder
is ver-
niet wordt
WM 300 |
5