Bediening
Werking spuitpistool
Om het risico van breuk van onderdelen en ernstig letsel,
inclusief injectie, te verminderen, mag de maximale
werkdruk van het pistool niet worden overschreden.
Overschrijd de maximale werkdruk van het zwakste
onderdeel in uw systeem niet.
PerformAA 15 en PerformAA 50 Air Assist
Volg de Bedieningsprocedure spuitpistool.
PerformAA RAC
Volg stap 1-4 en stap 6-8 van de Bedieningsprocedure
spuitpistool. Pas de patroonbreedte aan met een andere
spuittip. Zie Spuittiptabellen, pagina 52.
PerformAA Airless
Volg stap 1-4 van de Bedieningsprocedure spuitpistool.
Pas de patroonbreedte aan met een andere spuittip.
Zie Spuittiptabellen, pagina 52.
16
Bedieningsprocedure
spuitpistool
1.
Begin met de luchtdruk eraf.
A
. 13: Luchtdruk uit
FB
2.
Stel de vloeistofdruk in op de lage startdruk.
A
. 14: Lage startdruk
FB
3.
Druk de trekker van het pistool in om de verstuiving te
controleren; pas de patroonvorm nog niet aan.
A
. 15: Controleer de verstuiving
FB
4.
Verhoog langzaam de vloeistofdruk totdat het pistool
op het gewenste verstuivingsniveau spuit.
A
. 16: Verhoog de vloeistofdruk
FB
3A8618B